ECLI:NL:RBZWB:2017:3232

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
BRE - 16 _ 378 t/m 16_386, 16_6483, 16_6484 en 16_6486
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen in verband met gezamenlijke inkomsten uit ambulante handel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2017 uitspraak gedaan over een aantal navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) en naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) die aan belanghebbende zijn opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst was van mening dat belanghebbende samen met een persoon X belastbare inkomsten had genoten, gebaseerd op vermogensvergelijkingen. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op dezelfde datum geoordeeld dat alle inkomsten die zijn vastgesteld aan de hand van de vermogensvergelijkingen aan persoon X moeten worden toegerekend, waardoor de correcties bij belanghebbende komen te vervallen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag OB over het jaar 2009 had verminderd, maar dat de overige navorderings- en naheffingsaanslagen en beschikkingen waren gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 april 2017 heeft de rechtbank de standpunten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur in zijn verweerschrift heeft bevestigd dat indien de inkomsten volledig bij persoon X moeten worden belast, de aan belanghebbende opgelegde aanslagen en beschikkingen vernietigd of verminderd moeten worden.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw, de naheffingsaanslagen OB, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente vernietigd moeten worden. Tevens heeft de rechtbank belanghebbende recht gegeven op een schadevergoeding van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de bezwaren en beroepen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 3.334,50, die de inspecteur moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/378 tot en met 16/386 en 16/6483, 16/6484 en 16/6486
uitspraak van 24 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], domicilie kiezende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de hieronder genoemde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) en naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) en vergrijpboeten opgelegd. Gelijktijdig zijn aan belanghebbende beschikkingen heffingsrente (tot en met het jaar 2011) dan wel belastingrente (vanaf het jaar 2012) afgegeven.
Zaaknr.
Aanslag
Aanslagnr.
Belasting
Boete
Rente
16/378
Navorderingsaanslag IB/PVV 2009
[aanslagnummer] H.97
€ 7.593
€ 3.796
€ 1.177
16/379
Navorderingsaanslag Zvw 2009
[aanslagnummer] W.97
€ 1.442
€ 721
€ 223
16/380
Navorderingsaanslag IB/PVV 2010
[aanslagnummer] H.07
€ 11.421
€ 5.710
€ 1.745
16/381
Navorderingsaanslag Zvw 2010
[aanslagnummer] W.07
€ 1.642
€ 821
€ 250
16/382
Aanslag IB/PVV 2011
[aanslagnummer] H.16.01
€ 5.248
€ 2.624
€ 472
16/383
Aanslag Zvw 2011
[aanslagnummer] W.16.01.4
€ 1.411
€ 705
€ 127
16/384
Aanslag IB/PVV 2012
[aanslagnummer] H.26.01
€ 5.169
€ 2.584
€ 469
16/385
Aanslag Zvw 2012
[aanslagnummer] W.26.01.4
€ 1.236
€ 618
€ 112
16/386
Aanslag IB 2013
[aanslagnummer] H.36.01
€ 5.976
€ 2.988
€ 348
16/6483
Naheffingsaanslag OB 2009
[aanslagnummer]
€ 6.514
€ 3.257
€ 924
16/6484
Naheffingsaanslag OB 2010/2011
[aanslagnummer] F.01.1507
€ 13.661
€ 6.831
€ 2.124
16/6486
Naheffingsaanslag OB 2012/2013
[aanslagnummer] F.01.3506
€ 15.081
€ 7.540
€ 1.204
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag OB over het jaar 2009 verminderd tot € 6.399 en hij heeft daarbij de vergrijpboete en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Bij brief van 21 juli 2016 is aan belanghebbende in verband hiermee een kostenvergoeding toegekend van € 244.
Bij uitspraken op bezwaar van 8 december 2015 (met betrekking tot de IB/PVV en Zvw) en van 5 augustus 2016 (met betrekking tot de OB) zijn de overige (navorderings/naheffings)aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw bij faxbericht van 18 januari 2016, ingekomen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de naheffingsaanslagen OB en de daarbij toegekende kostenvergoeding bij faxbericht van 25 augustus 2016, ingekomen bij de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168.
1.4.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek heeft op [datum 1] 2013 een doorzoeking plaatsgevonden op het woonwagencentrum aan de [adres] te [plaats 2] waar belanghebbende op dat moment verbleef. De inspecteur heeft op grond van een informatie-uitwisseling gegevens en informatie ontvangen die zijn verzameld bij de doorzoeking.
2.2.
De inspecteur heeft een onderzoek gedaan naar de fiscale verplichtingen van belanghebbende. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een eindrapport van 10 december 2014. In het eindrapport wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende in de onderhavige jaren haar fiscale woonplaats in Nederland had en dat zij daar samen met haar zoon
[de zoon] (geboren [datum 2] 2000) en de vader van haar zoon, [de vader] (geboren [datum 3] 1974, hierna: [de vader] ) een gezamenlijke (financiële) huishouding voerde. Op basis van de vermogensvergelijkingen is geconcludeerd dat belanghebbende en [de vader] inkomsten hebben genoten waarvan geen aangifte is gedaan. Daarbij heeft de inspecteur aangenomen dat die inkomsten zijn gegenereerd uit de ambulante handel in huishoudelijke goederen in Nederland. Omdat niet duidelijk was welk deel van de gezamenlijke inkomsten voor rekening van belanghebbende zijn gekomen, zijn ter behoud van rechten alle inkomsten zowel aan belanghebbende als aan [de vader] toegerekend. Naar aanleiding hiervan zijn de in 1.1 genoemde (navorderings/naheffings)aanslagen aan belanghebbende opgelegd. Tevens heeft de inspecteur de onderhavige vergrijpboeten opgelegd van 50% van de belastingbedragen die zijn opgelegd in verband met het vastgestelde negatief netto-privé.
3. Geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de (navorderings/naheffings)aanslagen, de boetebeschikking en de beschikkingen heffings-/belastingrente terecht aan belanghebbende zijn opgelegd respectievelijk gegeven en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de (navorderings/naheffings)aanslagen en beschikkingen dan wel vermindering daarvan tot nihil.
De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van de beroepen. Subsidiair concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de (navorderings/naheffings)aanslagen en beschikkingen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur in zijn verweerschrift het standpunt heeft ingenomen dat indien de door de Belastingdienst gestelde inkomsten volledig bij [de vader] dienen te worden belast, de aan belanghebbende opgelegde (navorderings/naheffings)aanslagen en afgegeven beschikkingen dienen te worden vernietigd dan wel dienen te worden verminderd tot nihil. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd aangegeven dat dit ook het geval is, indien de rechtbank van oordeel is dat de vermogensvergelijkingen gedeeltelijk moeten worden gewijzigd. Het standpunt van de inspecteur moet zo worden begrepen, zo heeft hij ter zitting bevestigd, dat indien bij de becijfering van de omvang van het inkomen van [de vader] ook de financiële gegevens op naam van belanghebbende worden meegenomen, bij belanghebbende niets belast wordt.
4.2.
De rechtbank heeft op de datum van deze uitspraak eveneens uitspraak gedaan met betrekking tot de aan [de vader] opgelegde (navorderings/naheffings)aanslagen en afgegeven beschikkingen (zaaknummers 16/451, 16/453 tot en met 16/459, 16/524, 17/503, 17/504 en 17/505). Daarbij zijn alle inkomsten die zijn vastgesteld aan de hand van de (gedeeltelijk gewijzigde) vermogensvergelijkingen toegerekend aan [de vader] . Gelet op het in 4.1 genoemde standpunt van de inspecteur, zal de rechtbank daarom de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw, de naheffingsaanslagen OB, de boetebeschikkingen, de beschikkingen heffingsrente en de beschikkingen belastingrente vernietigen en de aanslagen IB/PVV en Zvw met bijbehorende beschikkingen verminderen tot nihil.
4.3.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
4.4.
Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis overeengekomen dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000, te voldoen door de inspecteur, in verband met overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de bezwaren en beroepen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De gemachtigde van belanghebbende stelt dat de inspecteur de proceskosten integraal in plaats van forfaitair aan belanghebbende dient te vergoeden op grond van artikel 2, derde lid, het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
5.2.
Artikel 2, derde lid, van het Besluit geeft de mogelijkheid om af te wijken van de forfaitaire proceskostenvergoeding indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van een bijzondere omstandigheid is sprake als een bestuursorgaan een besluit neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in de daartegen gestelde procedure geen stand zal zouden (vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid (Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in het onderhavige geval niet zodanig tegen beter weten in of onbehoorlijk heeft gehandeld dat afgeweken dient te worden van de forfaitaire vergoeding zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. De rechtbank stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken daarom vast op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op een bedrag van € 3.334,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495, een wegingsfactor van 1,5 voor het gewicht van de zaak en een wegingsfactor van 1,5 vanwege het aantal samenhangende zaken). De kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase wordt voor alle zaken van belanghebbende gezamenlijk toegekend (zowel de IB/PVV, Zvw als de OB), nu de rechtbank van oordeel is dat in beide fasen sprake is van samenhangende zaken. De rechtbank merkt op dat in de bezwaarfase met betrekking tot de naheffingsaanslag OB 2009 een kostenvergoeding is toegekend van € 244 (zie 1.2). Indien dit bedrag al is uitbetaald, beloopt het nog uit te keren bedrag in onderhavige zaak € 3.090,50 (€ 3.334,50 minus € 244).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, alsmede de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw, de naheffingsaanslagen OB en de daarbij behorende boetebeschikkingen, beschikkingen heffingsrente en beschikkingen belastingrente;
  • vermindert de aanslagen IB/PVV en Zvw en de daarbij behorende boetebeschikkingen, beschikkingen heffingsrente en beschikkingen belastingrente tot nihil;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.334,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 214 (€ 46 + € 168) aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2017 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. drs. M.H. van Schaik en mr. E.E. Schotte, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.