Op 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende informatiebeschikkingen die zijn opgelegd aan de erven van een erflater en zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur van de Belastingdienst terecht informatiebeschikkingen heeft afgegeven met betrekking tot de KBL-rekening in Luxemburg, die relevant zijn voor de belastingheffing over de jaren 2010 en 2011. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de erflater en zijn echtgenote rechthebbenden waren tot de KBL-rekening en dat de vragen in de informatiebeschikking noodzakelijk waren om te achterhalen waar het vermogen op deze rekening is gebleven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur eerder ook informatiebeschikkingen had afgegeven voor de jaren 2008 en 2009, waarover al procedures waren gevoerd. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de inspecteur in zijn recht stond om vragen te stellen over de KBL-rekening, en dat de belanghebbenden niet voldoende hadden aangetoond dat zij niet aan hun informatieverplichting hadden voldaan. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbenden ongegrond verklaard en hen de gelegenheid gegeven om binnen vier weken de gevraagde informatie alsnog te verstrekken.
De rechtbank concludeerde dat de vragen in de informatiebeschikkingen in redelijkheid van belang waren voor de belastingheffing en dat de inspecteur de bevoegdheid had om deze vragen te stellen. De rechtbank verwierp de argumenten van de belanghebbenden en oordeelde dat de informatiebeschikkingen terecht waren afgegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.