ECLI:NL:GHAMS:2015:4102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
14/00120
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtmatigheid van een informatiebeschikking door de Belastingdienst met betrekking tot buitenlandse bankrekeningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een informatiebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst was vastgesteld. De belanghebbende, [X], had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, die betrekking had op de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009. De inspecteur had de informatiebeschikking vastgesteld omdat de belanghebbende niet of niet volledig had voldaan aan de verplichtingen om gegevens en inlichtingen te verstrekken over een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux). De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende rechthebbende was tot de KB-Lux-rekening. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet over de gevraagde gegevens beschikte en dat de informatiebeschikking derhalve niet rechtmatig was. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de informatiebeschikking vernietigd, waarbij het de inspecteur heeft gelast het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 14/00120
24 september 2015
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/3179 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 17 september 2012 met betrekking tot de over het jaar 2009 op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vastgesteld (verder de Informatiebeschikking).
1.2.
Na tegen de Informatiebeschikking door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 4 juni 2013, die beschikking gehandhaafd.
1.3.
Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank - bij uitspraak van 15 januari 2014 - als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond en
- stelt eiseres in de gelegenheid om binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak te voldoen aan de in de beschikking van 17 september 2012 opgenomen verplichtingen.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende (digitaal) ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 februari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 8 augustus 2015 zijn digitaal nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.7.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof van belanghebbende op 27 augustus 2015 een verzoek tot heropening van het onderzoek ontvangen. Voor het Hof vormde dit bericht geen reden om het onderzoek te heropenen.

2.Feiten

2.1.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. Eiseres, geboren in 1947, is gehuwd met [Y] , geboren in 1948.
2.2.
Tot de stukken behoort:
- een afdruk van een microfiche, afkomstig van de Kredietbank Luxembourg met de vermelding:
[00-123456] ... VUE [voornaam Y] [Y] - [X] 23.170,22
[Hof: verder het renseignement];
- een ambtsedige verklaring van 2 augustus 2013 [Hof: in PV-vorm] van een medewerker van de Belastingdienst FIOD [Hof: [A] ] waarbij deze aangeeft dat slechts één persoon als mogelijke rekeninghouder in aanmerking komt, te weten de echtgenoot van eiseres [verder het PV van identificatie].
2.3.
Eiseres heeft in haar aangifte inkomstenbelasting over 2009 melding gemaakt van banktegoeden, maar niet van in het buitenland aangehouden rekeningen.
2.4.
Verweerder heeft over eerdere jaren dan 2009 inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen geheven terzake van inkomsten uit buitenlandse bankrekeningen. Verweerder heeft nog geen uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de over die jaren opgelegde belastingaanslagen.
2.5.
Op 8 juni 2012 heeft verweerder met betrekking tot het belastingjaar 2009 vragen gesteld aan eiseres. Deze heeft op 24 juni 2012 geantwoord dat zij geen bankrekening in het buitenland had aangehouden en daarom de gestelde vragen niet kon beantwoorden. In aansluiting hierop heeft verweerder de in geschil zijnde beschikking genomen met herhaling van de gestelde vragen.
2.6.
Op 11 november 2013 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eiseres en haar echtgenoot op verbeurte van een dwangsom moeten voldoen aan het nakomen van de verplichtingen op grond van het bepaalde in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Eiseres en haar echtgenoot hebben aansluitend contact gezocht met Kredietbank Luxembourg.”
2.1.2.
Van de bovenstaande door de rechtbank vastgestelde feiten heeft belanghebbende bestreden dat (1) het renseignement een afdruk van een microfiche is, en (2) dat het document afkomstig is van de Kredietbank Luxembourg (verder KB-Lux). Het Hof zal derhalve uitsluitend van de overige door de rechtbank vastgestelde feiten uitgaan. Het Hof voegt daaraan nog het volgende toe.
2.2.
Op 8 juni 2012 stuurde de inspecteur belanghebbende de volgende brief (verder de Vragenbrief; accentuering inspecteur):
“Voor het jaar 2009 ga ik binnenkort aanslagen Inkomstenbelasting/ premievolksverzekeringen aan u opleggen. In het verleden zijn u vaker vragen gesteld over vermogen dat in het buitenland wordt aangehouden. Ik neem daarom aan dat u weet dat u betrokken bent in het rekeningenproject. In deze brief zet ik mijn onderzoek naar het vermogen in het buitenland voort. Ik wil u daarom vragen stellen over het door u en/of uw partner aanhouden van vermogen in het buitenland.
Feiten
Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat u en/of uw partner tenminste één bankrekening aanhoud(t)en) of heeft/ hebben aangehouden in het buitenland. Ik heb u of uw partner hier al eerder schriftelijk over geïnformeerd.
Rekeningnummer:
[123456]
Bank:
[KB-Lux]
Saldo per 31-01-1994:
€ 10.514
De FIOD heeft de gegevens, vermeld op het microfiche over de rekeninghouder, vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op het bevolkingsregister. Uit die analyse komt u en/of uw partner naar voren als rekeninghouder(s).
Vragen
1. Is deze bankrekening in 2009 nog steeds door u aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2009?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op [KB-Lux]-rekening gestalde vermogen in 2009 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2009?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Heeft u nog andere buitenlandse bankrekeningen, waar geen opgaaf van gedaan is?
7. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en)(in kopie) voor deze jaren te overleggen.
Ik zie het antwoord op de gestelde vragen c.q. de door mij verzochte bescheiden graag tegemoet binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief.”
2.3.
Belanghebbende antwoordde op de Vragenbrief als volgt:
“[…] Ik heb geen bankrekening in het buitenland aangehouden. Dit is de reden dat ik de door u gestelde vragen niet kan beantwoorden.”
2.4.
In de Informatiebeschikking staat onder meer:
“In verband met het behandelen van uw aangift[e] inkomstenbelasting- premie volksverzekeringen over het jaar 2009 is u verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan, terwijl u daar op grond van de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wel toe verplicht bent.
Het gaat om de volgende vragen en verzoeken inzake het buitenlandse vermogen bij [KB-Lux]:”,
waarna nagenoeg dezelfde vragen opgesomd werden als hierboven onder 2.2 staan weergegeven; met dien verstande dat vraag 6 ontbrak en dat onder 3 niet ‘de KB-Lux-rekening’, maar abusievelijk ‘de Lanschot rekening’ stond vermeld.
De Informatiebeschikking vervolgde hierna met:
“Nu u niet adequaat op ons verzoek hebt gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatie-beschikking (ex artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen).
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken, In dat geval verzoek ik u met mij contact op te nemen om een termijn daarvoor af te spreken.”
2.5.
In het PV van identificatie (zie 2.2 rechtbankuitspraak) verklaart [A] (accentuering door [A] aangebracht):
“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam(en):
[voornaam Y] [Y] - [X]
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden ten tijde van het afsluiten van de rekening. In casu [Y] gehuwd met [X] .
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [Y] de partner is van [X] . Dit is [Y] , geboren op [..-..-] 1948, met sofinummer [...] , gehuwd met [X] .
4. In het BVR-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [Y] is: [voornaam Y]
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat vermoedelijk is ingegaan per 12-11-1979.
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt één persoon als rekeninghouder in aanmerking, zijnde [voornaam Y] [Y] gehuwd met [X] , zoals die onder voornoemd punt 3. staat vermeld.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de Informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen rechtbank

4.1.
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“4.1. Op grond van artikel 47, eerste lid, Awr is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 52a Awr kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 is voldaan. Bij een eventueel bezwaar tegen een belastingaanslag wordt deze op grond van artikel 25 Awr gehandhaafd als de daarop betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, tenzij zou zijn gebleken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is.
4.2.
De rechtbank is op basis van de afdruk van het microfiche en de ambtsedige verklaring als genoemd in 2.2, van oordeel dat vaststaat dat eiseres en/of haar echtgenoot in 1994 gerechtigd waren tot een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg tot (minimaal) het genoemde saldo van ruim f 23.000. De rechtbank hecht geen geloof aan de ontkenning daarvan door eiseres en haar verklaring ter zitting dat de rekening mogelijk per abuis (mede) op haar naam is gesteld ter gelegenheid van het wisselen van valuta tijdens vakanties in Luxemburg. Ook de weergave van het contact met de Kredietbank Luxembourg aan het einde van 2013 acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat eiseres niet over meer gegevens met betrekking tot de rekening beschikt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het vermoeden gerechtvaardigd dat de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zijn voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over 2009. Onder deze omstandigheden rust op eiseres de verplichting de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en kan zij niet volstaan met de ontkenning dat zij rekeninghouder is (geweest). Eiseres heeft niet aan deze verplichting voldaan en zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.
4.3.
Het is aan verweerder te bezien of hij aan de hand van de al dan niet nader van eiseres verkregen informatie de aanslag over 2009 zal opleggen in afwijking van de aangifte en om in de eventuele bezwaarfase te beoordelen of en in hoeverre hij de opgelegde aanslag op de voet van genoemd artikel 25 Awr handhaaft.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Verzoek tot heropening onderzoek
5.1.1. Na de zitting heeft belanghebbende op 27 augustus 2015 een verzoek tot heropening van het onderzoek gedaan. Bij haar verzoek heeft belanghebbende een aantal bijlagen gevoegd. Een aantal daarvan had betrekking op (correspondentie over) jurisprudentie over onder meer KB-Lux en genomen informatiebeschikkingen. Het verzoek bevatte ook bijlagen betreffende correspondentie - uit de periode 23 juni 2015 tot en met 10 augustus 2015 - betreffende de onder 2.6 van de rechtbankuitspraak genoemde civielrechtelijk procedure.
5.1.2. Reeds omdat (1) de nieuw ingebrachte documenten geen ander licht op de zaak werpen, (2) en/of in een eerder stadium - dat wil zeggen vóór de zitting van het Hof - door belanghebbende hadden kunnen worden ingebracht, en/of (3) geen betrekking hebben op het onderhavige geschil, vormen de stukken voor het Hof geen reden het onderzoek te heropenen.
Is de Informatiebeschikking terecht vastgesteld
5.2.1. De inspecteur stelt dat belanghebbende niet aan haar verplichtingen ex artikel 47 AWR heeft voldaan omdat zij niet de in de Vragenbrief verzochte gegevens en inlichtingen heeft verstrekt. De inspecteur licht zijn standpunt in zijn bij de rechtbank ingediende verweerschrift als volgt toe (cursivering Hof):
“Het renseignement en het proces-verbaal van [identificatie] leiden […] tot de
conclusie dat belanghebbende […] rekeninghouder is geweest bij [KB-Lux]. Ik ben van mening dat voldoende is aangetoond dat belanghebbende (heeft) beschikt over een bankrekening bij [KB-Lux]. […] In de vragenbrieven van de inspecteur en de [Informatiebeschikking] zijn onder de punten 1 tot en met 7 die gegevens en inlichtingen gevraagd die relevant en noodzakelijk zijn om een juiste aanslag te kunnen vaststellen.
Belanghebbende heeft deze inlichtingen en gegevens niet verstrekt. Gezien het gerechtvaardigde vermoeden die ten aanzien van een rekening in Luxemburg is ontstaan mag de Belastingdienst hierover nadere vragen stellen.”
5.2.2. Belanghebbende heeft het standpunt van de inspecteur bestreden. Zij meent:
dat het renseignement geen afdruk van een microfiche is en dat het document niet afkomstig is van KB-Lux;
dat zij geen rechthebbende was tot die bankrekening en dat zij om die reden de door de inspecteur gestelde vragen niet kan beantwoorden.
5.2.3. Gelet op de onder 2.2 van de rechtbankuitspraak vermelde stukken (kort gezegd het renseignement en het PV van identificatie) en in aanmerking genomen de overige van de inspecteur afkomstige stukken en diens verklaringen, acht het Hof aannemelijk gemaakt dat het renseignement gegevens bevat betreffende een bij KB-Lux aangehouden bankrekening (verder de KB-Lux-rekening).
5.2.4. Het Hof volgt niet het door de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 gegeven oordeel “dat [belanghebbende] en/of haar echtgenoot in 1994 gerechtigd waren tot een bankrekening bij [KB-Lux].” Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende (mede) rechthebbende was tot de KB-Lux-rekening. In genoemd PV staat immers nadrukkelijk vermeld dat (slechts) “één persoon als rekeninghouder in aanmerking [komt], zijnde [Y] gehuwd met [X] ”.
Uit geen enkel gedingstuk kan worden afgeleid dat belanghebbende een bankrekening in het buitenland heeft aangehouden, noch dat (ook) belanghebbende rechthebbende tot de KB-Lux-rekening was. De inspecteur heeft geen ‘analyse’ (zie 2.2, laatste zin vóór
Vragen) ingebracht waaruit belanghebbende als rechthebbende ‘naar voren komt’.
5.2.5. Nu uitsluitend de echtgenoot van belanghebbende rechthebbende was tot de KB-Lux-rekening kan van het niet of niet volledig voldoen aan de verplichtingen ex artikel 47 AWR slechts sprake zijn indien belanghebbende over de gevraagde gegevens betreffende die bankrekening van haar echtgenoot beschikte of kon beschikken (vgl. HR 14 augustus 2015, nr. 14/05958, ECLI:NL:HR:2015:2168).
5.2.6. Uit de gedingstukken leidt het Hof af dat belanghebbende - onvoldoende weersproken door de inspecteur - gesteld heeft dat zij niets van de KB-Lux-rekening weet en dat zij niet over (gegevens betreffende) die bankrekening beschikt (heeft) of kon beschikken. Er kan in zijn algemeenheid niet zonder meer van uit worden gegaan dat een echtgenote op de hoogte is van een door de echtgenoot aangehouden (buitenlandse) bankrekening, laat staan dat zij over bij die bankrekening behorende bescheiden beschikt (heeft). In dit verband acht het Hof tevens van belang dat aangenomen kan worden dat een persoon die niet gerechtigd was tot een bepaalde KB-Lux-rekening van KB-Lux inlichtingen over die rekening kon krijgen. Het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende niet voldaan heeft aan haar verplichtingen ex artikel 47 AWR is gebaseerd op de veronderstelling dat belanghebbende rechthebbende was van genoemde rekening (zie r.o. 5.2.1, met name de gecursiveerde woorden) en die veronderstelling acht het Hof - zoals hiervoor onder 5.2.4 overwogen - onjuist.
5.2.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de inspecteur onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende niet of niet volledig voldaan heeft aan haar verplichtingen ex artikel 47 AWR.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6.Kosten

Niet gebleken is dat belanghebbende in beroep of hoger beroep kosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet voor vergoeding in aanmerking komen.

7.Beslissing

Het Hof:
 vernietig de uitspraak van de rechtbank;
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar;
 vernietigt de Informatiebeschikking;
 gelast de inspecteur het voor het instellen van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van (€ 44, respectievelijk € 122, derhalve in totaal) € 166 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 24 september 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.