In deze zaak hebben de erfgenamen van [A] (hierna: belanghebbenden) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juli 2015, nr. 14/00742. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 13/6231) die betrekking had op een informatiebeschikking die was gegeven ten aanzien van de erflater, zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De belanghebbenden hebben vier middelen voorgesteld in hun cassatieberoep, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De zaak is toegelicht door mr. J.H.M. Daniëls, advocaat te Sittard.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de voorgestelde middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof bevestigt.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.