Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
,ontvangen bij de rechtbank op 23 maart 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
“(…) bij de Belastingwet voorziene aangifte (…)”(zie HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3746 (strafkamer)), maar de bewijslast kan enkel worden omgekeerd als niet de vereiste aangifte is gedaan. Van het niet doen van de ‘vereiste’ aangifte kan alleen sprake zijn als de belastingplichtige is uitgenodigd tot het doen van de aangifte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de AWR. Indien die uitnodiging ontbreekt kan geen sprake zijn van het niet doen van de vereiste aangifte (vgl. HR 28 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2688). Dat belanghebbende hier wel uit eigen beweging een aangifte heeft gedaan, maakt dat niet anders (vgl. naar analogie Hoge Raad 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7254).
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar behoudens de beslissing omtrent de kostenvergoeding;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.690;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de vergrijpboete tot 42,5% van de nagevorderde IB/PVV;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 992;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: