ECLI:NL:HR:2011:BP3746
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de uitleg van bij de Belastingwet voorziene aangifte en overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de inkomstenbelasting over het jaar 2002. De Hoge Raad diende te beoordelen of de uitleg van het begrip 'bij de Belastingwet voorziene aangifte' correct was toegepast door het Hof. De verdachte stelde dat onder een aangifte alleen een op uitnodiging van de inspecteur gedane opgave valt, maar de Hoge Raad oordeelde dat ook onverplichte aangiften, zoals die gedaan via een T-biljet, als bij de belastingwet voorziene aangiften moeten worden beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat het middel faalde.
Daarnaast werd er in de zaak een derde middel aangevoerd, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 180 uren naar 162 uren.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte uitleg van belastingwetgeving en de waarborging van de redelijke termijn in rechtsprocedures.