In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de teruggave van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende had op 7 juni 2012 aangifte gedaan voor de registratie van een gebruikte Volkswagen Touareg en had een bedrag van € 5.861 aan BPM voldaan. De inspecteur verleende op 16 juni 2015 een teruggaaf van € 384, maar de belanghebbende stelde dat hij te veel BPM had betaald en dat hij recht had op een hogere teruggaaf. De rechtbank oordeelde dat bij de berekening van de verschuldigde BPM uitgegaan mocht worden van de waarde van een marge-auto in plaats van een btw-auto, wat resulteerde in een extra teruggaaf van € 220.
De rechtbank oordeelde verder dat de inspecteur de hoorplicht niet had geschonden, omdat de gemachtigde van de belanghebbende in eerdere gelijkluidende zaken was gehoord. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verleende een totale teruggaaf van € 604 aan de belanghebbende. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 740, inclusief een eerder overeengekomen kostenvergoeding van € 244. De rechtbank benadrukte dat de inspecteur verantwoordelijk was voor de overschrijding van de redelijke termijn en dat de gemaakte afspraken over kostenvergoeding gerespecteerd dienden te worden.