In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2011 en 2012. De belanghebbende B.V. had voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting van nihil ontvangen, samen met een verliesverrekeningsbeschikking. Voor het jaar 2012 was er een aanslag opgelegd op een belastbaar bedrag van € 85.958, inclusief een boekwinst van € 81.605 uit de verkoop van onroerende zaken. De rechtbank oordeelde dat het beroep voor het jaar 2011 niet-ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang was bij de nihil-aanslag. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende geen materieel belang had bij het beroep, aangezien de aanslag niet verlaagd kon worden en de rechter niet bevoegd was om deze te verhogen. De rechtbank concludeerde dat de herwaardering van de onroerende zaken in 2011 niet in overeenstemming was met goed koopmansgebruik, en dat de stelselwijziging gericht was op het voorkomen van verliesverdamping, wat niet aanvaardbaar was. Het beroep voor het jaar 2012 werd ongegrond verklaard, omdat de aanslag correct was vastgesteld. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.