ECLI:NL:RBZWB:2014:7742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5975
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkstelling van inlener voor belastingschulden van gefailleerd bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] BV en de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had [belanghebbende] aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde belastingschulden van het gefailleerde bedrijf [X]. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger niet voldoende bewijs had geleverd dat [belanghebbende] personeel van [X] had ingeleend, wat een voorwaarde is voor aansprakelijkheid op grond van artikel 34 van de Invorderingswet 1990. De rechtbank stelde vast dat de ontvanger niet had aangetoond dat [belanghebbende] daadwerkelijk personeel van [X] had ingeleend en dat de ontvanger niet had voldaan aan zijn bewijslast. Bovendien was [belanghebbende] niet verplicht om inlichtingen te verstrekken op basis van artikel 62 IW voordat zij aansprakelijk werd gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van [belanghebbende] gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de beschikking van de ontvanger, en veroordeelde de ontvanger in de proceskosten van [belanghebbende].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/5975
uitspraak van 21 oktober 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 7 juni 2013 bij beschikking aansprakelijk gesteld voor de belastingschulden van [X] te Tilburg, beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] (hierna: beschikking). Belanghebbende heeft bij brief van 10 juni 2013, ontvangen door de ontvanger op 12 juni 2013, bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2013 de beschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 5 november 2013, ontvangen bij de rechtbank op 5 november 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2014 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de gemachtigde [beschikkingsnummer], van [kantoornaam gemachtigde] te Houten. De ontvanger is, zonder bericht aan de rechtbank, niet verschenen.
1.4.
De ontvanger is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 juli 2014 aan de Belastingdienst Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch, postadres 90056, 5600 PJ te Eindhoven, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 18 juli 2014 aan de ontvanger op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is op grond van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) en artikel 90 van de Wet financiering sociale verzekeringen bij beschikking van 7 juni 2013 aansprakelijk gesteld voor een deel van de onbetaald gebleven aanslagen loonheffing (LH) met nummer [aanslagnummer].A.04.9506 en [aanslagnummer].A.04.9120) en omzetbelasting (OB) met nummer [aanslagnummer].F.04.9501 van het inmiddels gefailleerde bedrijf [X] (hierna: [X]) te Tilburg.
2.2.
Belanghebbende is voor het onderstaande deel van de onbetaald gebleven belastingschulden over de jaren 2008 en 2009 van [X] aansprakelijk gesteld:
2008 2009
LH € 49,22 € 560,51
OB
€ 76,02 € 684,78
Totaal € 125,24 € 1.245,29
2.3.
Namens de ontvanger is in 2013 een onderzoek ingesteld en zijn vragen gesteld aan alle contractpartners van [X]. Belanghebbende heeft de vragen niet beantwoord.
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 juni 2013 bezwaar gemaakt tegen de onderhavige beschikking. Zij heeft in haar bezwaarschrift aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het door de ontvanger ingenomen standpunt ten aanzien van de aansprakelijkstelling. Voorts heeft zij in haar bezwaarschrift aangegeven dat zij haar bezwaarschrift nog nader zal motiveren en verzocht zij hiervoor om uitstel. Tevens heeft belanghebbende verzocht om te worden gehoord indien het bezwaarschrift wordt afgewezen.
2.5.
De ontvanger heeft bij brief van 19 juni 2013 aan belanghebbende uitstel verleend tot 18 juli 2013 voor de motivering van het bezwaarschrift. Voorts heeft de ontvanger in zijn brief aangegeven dat belanghebbende haar standpunt nog mondeling mag toelichten indien niet of deels aan het bezwaar van belanghebbende wordt tegemoetgekomen.
2.6.
Bij brief van 15 juli 2013 ontvangen door de ontvanger op 18 juli 2013 heeft belanghebbende verzocht om vier weken uitstel voor de motivering van het bezwaarschrift. De ontvanger heeft aan belanghebbende uitstel verleend tot 25 augustus 2013.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2013 heeft de ontvanger het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard in verband met het niet nader motiveren van het bezwaarschrift. Daarbij heeft de ontvanger aangegeven dat nu het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, belanghebbende niet meer hoeft te worden gehoord.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet nader motiveren van het bezwaarschrift. Voorts is geschil of belanghebbende terecht niet is gehoord en of de beschikking aansprakelijkstelling terecht is opgelegd. De ontvanger beantwoordt deze vragen bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de beschikking ten onrechte is vastgesteld, aangezien volgens belanghebbende geen werknemers van [X] in de onderhavige periode bij haar werkzaam zijn geweest. Voorts betwist zij dat zij niet aan haar inlichtingenplicht in de zin van artikel 62 IW heeft voldaan, aangezien zij geen inlichtingenplicht heeft op grond van dit artikel.
3.3.
De ontvanger heeft aangevoerd dat belanghebbende terecht niet ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar, aangezien zij haar bezwaarschrift niet nader heeft gemotiveerd en derhalve terecht niet is gehoord, en dat belanghebbende door geen inlichtingen te verstrekken met betrekking tot ingehuurd personeel over de onderhavige periode, niet voldaan heeft aan artikel 62 IW.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad artikel 6:5, eerste lid, letter d van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: AWB) geen eisen stelt aan de gefundeerdheid van de motivering van een bezwaar. Nu belanghebbende in haar bezwaarschrift heeft aangegeven het niet eens te zijn met de aansprakelijkstelling, is dit bezwaarschrift in het licht van deze rechtspraak voldoende gemotiveerd (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 39997, ECLI:NL:HR:2006:AU7375 en HR 5 oktober 2007, nr. 43.328, ECLI:NL:HR:2007:BB4749). Dat belanghebbende in haar bezwaarschrift aangeeft dat zij haar bezwaarschrift nog nader zal motiveren, doet daar verder niet aan af. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard en dat belanghebbende hierdoor ten onrechte niet is gehoord. Het beroep van belanghebbende is gegrond.
4.2.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt, de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de ontvanger dient op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, nr. 41.130, ECLI:NL:HR:2006:AX7330 en HR 11 juli 2008, nr. 41.953, ECLI:NL:HR:2008:BD6825). Nu in beroep enkel ter discussie bestaat over de vraag of belanghebbende als inlener terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden LH en OB van [X], ziet de rechtbank, goede grond om af te wijken van de regel dat de rechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de ontvanger moet opdragen opnieuw op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling te beslissen. De rechtbank zal derhalve zelf in de zaak voorzien.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de juistheid van de onderhavige beschikking op de ontvanger rust. De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen de ontvanger heeft aangevoerd en overgelegd, hij niet aan zijn bewijslast heeft voldaan. De rechtbank oordeelt daartoe als volgt. Belanghebbende is als inlener op grond van artikel 34 IW aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde LH en OB door [X] ter zake van personeel dat belanghebbende zou hebben ingeleend van [X] .
De ontvanger heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende überhaupt personeel heeft ingeleend van [X]. De ontvanger heeft geen administratie dan wel facturen overgelegd waaruit blijkt dat belanghebbende in de onderhavige periode personeel heeft ingeleend van [X]. Het bewijs ter onderbouwing van de beschikking aansprakelijkstelling is beperkt tot de navolgende passage in het controlerapport:
“Uit de in dit onderzoek door de overige inleners ingestuurde antwoorden op de vragenbrief blijkt, dat in alle gevallen dat de uitzendkrachten ter beschikking zijn gesteld aan [belanghebbende] BV.”
“Uit het bovenstaande concludeer ik dat er sprake is van inlening van personeel in het kader van de Wet Inlenersaansprakelijkheid ex 34 IW 1990 en 60 Wet Financiering Sociale Verzekeringen.”
“In de onderzoeksperiode 01-01-2006 t/m 30-04-2010 werd gebruik gemaakt van de diensten van werknemers van [X]. Door [X] werd vanaf 28-11-2008 t/m 23-10-2009 gefactureerd in verband met het ter beschikking stellen van personeel, exclusief reiskosten en dergelijke, over de periode waar openstaande aanslagen zijn/gehele periode conform onderstaande bedragen:
Omzet ex BTW omzetbelasting
2008 € 4.719,01 € 896,61
2009 € 18.626,96 € 3.539,00”
Belanghebbende heeft - ook reeds - in het beroepschrift- ontkend personeel te hebben ingeleend van [X] en de ontvanger heeft geen nader bewijs voor die inlening overgelegd. Op de ontvanger rust de bewijslast dat van inlening sprake is geweest en hij heeft dat bewijs naar het oordeel van de rechtbank niet geleverd.
De stelling van de ontvanger dat belanghebbende niet heeft voldaan aan artikel 62 IW, leidt niet tot een ander oordeel. Belanghebbende was alvorens hij aansprakelijk werd gesteld niet verplicht inlichtingen te verstrekken op grond van dit artikel.
4.4.
Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende ten onrechte aansprakelijk gesteld en is het beroep van belanghebbend gegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, en de beschikking;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.217;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 oktober 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.