ECLI:NL:RBROT:2025:516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/2160
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering door het UWV. Eiser, geboren in 1987, had eerder aanvragen ingediend die door het UWV waren afgewezen wegens onvoldoende medische gegevens. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de aanvraag van eiser op 11 april 2023 had afgewezen en dat deze afwijzing in het bestreden besluit van 23 januari 2024 werd gehandhaafd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de overgelegde stukken aantonen dat hij ook voor zijn achttiende levensjaar op licht verstandelijk niveau functioneerde, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door het UWV bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Met het besluit van 11 april 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
Met het besluit van 23 januari 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het UWV. De gemachtigde van eiser is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1987, heeft tweemaal eerder een (laattijdige) beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Met het besluit van 22 april 2013 heeft het UWV de aanvraag om een Wajong-uitkering buiten behandeling gesteld, omdat er onvoldoende (medische) gegevens beschikbaar waren om vast te stellen of eiser op zijn achttiende verjaardag duurzaam ernstige beperkingen had als gevolg van ziekte en/of gebrek. Met het besluit van 16 juli 2013 heeft het UWV wederom de aanvraag om een Wajong-uitkering (verder) buiten behandeling gesteld, omdat er onvoldoende (medische) gegevens beschikbaar waren. Ondanks het door eiser ingebrachte intelligentieonderzoek waren er nog steeds onvoldoende gegevens voor handen om tot een oordeel te kunnen komen. Eiser heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze in rechte vaststaan.
2. Eiser heeft op 7 februari 2023 nogmaals een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Het UWV heeft op 8 februari 2023 de ontvangst van deze aanvraag bevestigd en eiser verzocht om aanvullende informatie. Met het primaire besluit heeft het UWV een Wajong-uitkering afgewezen, omdat eiser geen relevante medische gegevens heeft geleverd die inzicht geven over zijn medische toestand op zijn achttiende verjaardag.
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van eiser ongegrond verklaard en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 januari 2024 hieraan ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is nog steeds geen medische informatie verstrekt waaruit een duidelijk beeld naar voren komt over gezondheidstoestand van eiser op zijn achttiende verjaardag. In bezwaar is nog wel medische informatie van 2001 overgelegd door eiser, maar die acht de verzekeringsarts achterhaald door de al bekende gegevens van een vergelijkbaar onderzoek uit 2005.

Standpunt eiser

4. Eiser voert in beroep aan dat de overgelegde stukken aantonen dat hij ook voor zijn achttiende levensjaar op licht verstandelijk niveau functioneerde. Eiser verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 10 december 2021 [1] en
24 februari 2022 [2] , waaruit volgens hem blijkt dat wanneer pas later conclusies worden getrokken op medisch vlak, dit niet onduidelijk maakt hoe eiser rondom zijn achttiende verjaardag was.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De aanvraag van eiser is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In verschillende uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) uitgemaakt hoe het bestuursorgaan, specifiek in arbeidsongeschiktheidszaken een herhaalde aanvraag moet beoordelen en hoe de rechtbank vervolgens een besluit over een herhaalde aanvraag behoort te toetsen. [3]
5.2.
Als iemand na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing opnieuw een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering doet, moet het bestuursorgaan beoordelen welke bedoeling de aanvrager heeft met de aanvraag. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb, herziening voor het verleden), dat een zogeheten “Amber”-beoordeling wordt verricht of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Het onderscheid in wat de aanvrager heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het bestuursorgaan en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
5.3.
Bij een aanvraag die ziet op een herziening voor het verleden, kan het UWV beoordelen of er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen van dat eerdere besluit. Het UWV kan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ervoor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden er volgens hem niet zijn. Het UWV mag de aanvraag ook inhoudelijk behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen, ook als de aanvrager daaraan geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Voor het toetsingskader van de rechtbank is van belang welke keuze het UWV maakt.
5.4.
Het UWV heeft er in dit geval voor gekozen het verzoek van eiser om herziening voor het verleden af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
5.5.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de aangevoerde gronden tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [4]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport afdoende gemotiveerd dat de in bezwaar overgelegde informatie uit 2001 achterhaald is door de in de eerdere aanvraag ingediende stukken uit 2005, welke reeds bekend waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd toegelicht het onderzoek uit 2001 geen betrouwbare weerspiegeling is van de aanwezige intelligentie. Er staat vast dat sprake is van een lichte verstandelijke beperking, maar er is geen informatie overgelegd waaruit zou blijken dat eiser op de achttiende verjaardag zodanige beperkingen had dat hij geen arbeidsvermogen zou hebben. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser tevens een arbeidsverleden heeft. In algemene zin kan met een lichte verstandelijke beperking voltijds eenvoudige (productie)arbeid verricht worden.
7. De rechtbank volgt het UWV verder in het standpunt dat vasthouden aan het oorspronkelijke besluit niet evident onredelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het medische dossier bestudeerd en daarbij alle beschikbare medische informatie van de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken. Er is sprake van een laattijdige aanvraag, waardoor bij de beoordeling moet worden teruggekeken in de tijd. Volgens vaste rechtspraak van de Raad ligt de bewijslast en dus ook het bewijsrisico bij een laattijdige Wajong-aanvraag bij de aanvrager. [5] Het is dus aan eiser om zijn standpunt met stukken te onderbouwen. Voor zover onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de gezondheidstoestand van eiser op de van belang zijnde data en het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, komen deze omstandigheden voor risico van eiser. Van evidente fouten in de eerdere beslissing is niet gebleken. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn standpunt dat vanwege de afwezigheid van objectiveerbare medische gegevens rond de achttiende verjaardag het duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiser niet vastgesteld kan worden.
8. Daarom volgt de rechtbank het UWV in het standpunt dat geen beoordeling over de (afwezigheid van) mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gegeven kan worden en dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het UWV destijds een evident onjuist besluit heeft genomen.

Conclusie en gevolgen

9. Het voorgaande betekent dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarom heeft het UWV terecht de herhaalde aanvraag van eiser van een Wajong-uitkering afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Dat volgt uit onder meer de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2421.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1162.