ECLI:NL:CRVB:2020:2421
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering en verzoek om herziening van besluit
Op 8 oktober 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de afwijzing van zijn Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1990, had in 2008 een uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat hij niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. In 2016 diende hij een nieuw verzoek in, dat door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit. Dit verzoek werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.
De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn medische situatie destijds was onderschat en dat er wel degelijk nieuwe feiten waren die een herziening rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat de door appellant aangevoerde argumenten niet nieuw waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv geen aanleiding had om het eerdere besluit te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden in het bestuursrecht en de strikte eisen die daaraan worden gesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd.