[eiseres] betoogt voorts dat [gedaagde] op grond van de eigendomsverhouding in de woning verplicht is om bij te dragen in de kosten van de eigendom naar rato van de eigendomsverhouding. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] hier een beroep doet op de bepaling in artikel 3:172 BW, inhoudend dat tenzij een regeling anders bepaalt, de deelgenoten in een gemeenschappelijk goed delen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijk goed oplevert en zij in dezelfde evenredigheid moeten bijdragen aan de uitgaven ten behoeve van dat gemeenschappelijke goed.
De rechtbank stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de woning tijdens het leven van erflater gemeenschappelijk eigendom is geweest. Verder bepaalt artikel 4, derde lid, van de samenlevingsovereenkomst dat indien ter financiering van (onder meer) de door erflater en [gedaagde] gezamenlijk te bewonen wonen een geldlening is aangegaan, de rente zal worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, evenals de aflossing als de woning gemeenschappelijk eigendom is en die uit de gemeenschappelijke bankrekening kan worden voldaan.
Zoals hiervoor al overwogen, was het blijkens artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst de bedoeling dat erflater en [gedaagde] een gezamenlijke bankrekening zouden openen, waarop zij zich verplichtten bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid van hun netto inkomsten of zoveel meer als zij wensten.
Zoals eveneens hiervoor al overwogen is die gemeenschappelijke bankrekening niet geopend en kan uit het omzetten van de eigen rekeningen van erflater en [gedaagde] in en/of-rekeningen niet worden afgeleid dat beoogd is dat die als het ware met elkaar de gemeenschappelijke bankrekening als bedoeld in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst vormen.
Erflater heeft echter over de periode van 2007 tot aan zijn overlijden in 2022 hypotheek, vereniging van eigenaren en aflossing op de woning grotendeels en tot een aanmerkelijk hoger beloop dan [gedaagde] betaald. Niets wijst erop dat hij in die periode [gedaagde] heeft verzocht een groter deel in die kosten voor haar rekening te nemen. Het kan ook niet worden afgeleid uit de enkele betalingen die [gedaagde] in die lange periode aan erflater heeft gedaan met omschrijvingen als “even veel”, nog daargelaten dat niet duidelijk is waar die enkele betalingen op zien.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij gebreke van genoegzame aanwijzingen voor het tegendeel, het ervoor gehouden moet worden dat erflater heeft gewenst deze betalingen als bijdragen aan de gemeenschappelijke kosten van de huishouding te doen, net zoals hij, wanneer in overeenstemming met artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst een gezamenlijke bankrekening zou zijn geopend, daarop ook naar zijn wens meer had mogen storten dan naar evenredigheid van zijn inkomsten en daaruit dezelfde posten betaald hadden kunnen worden. Er zijn geen aanwijzingen dat erflater al deze betalingen als het ware heeft willen opsparen om die in een later stadium met [gedaagde] te verrekenen, of, nog verstrekkender, om [eiseres] die na zijn overlijden van [gedaagde] te laten vorderen. Als dat zijn bedoeling zou zijn geweest, zou het in de rede hebben gelegen dat hij tot dat doel een boekhouding van door hem te veel betaalde kosten zou hebben bijgehouden. Ook gelet op het zeer aanzienlijke tijdsverloop, waarin het grootste deel van de vorderingen (immers betaalde termijnen) jegens [gedaagde] verjaard zou zijn, ligt een dergelijke bedoeling niet voor de hand. Ten slotte laat deze uitkomst zich ook beter dan de omgekeerde rijmen met het verblijvingsbeding om niet, waarop [eiseres] in haar conclusie van antwoord in reconventie (onder 71) ook heeft gewezen, zij het beide tegenovergestelde uitkomsten bepleitend.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiseres] haar vordering ook niet kan baseren op artikel 3:172 BW en evenmin op ongerechtvaardigde verrijking, nu het er, zoals overwogen, voor gehouden moet worden dat het een beoogde verrijking is geweest.