3.2. Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de Inspecteur terecht het aandeel van in totaal 10/994-ste deel in het vermogen van de VvE heeft aangemerkt als een afzonderlijke bezitting van belanghebbende, waarvan de waarde dient te worden opgenomen in de rendementsgrondslag van box 3. Hiertegen richten zich de klachten.
3.3.1. Artikel 3.111, lid 1, van de Wet IB 2001 (hierna: de Wet) schrijft voor dat voor de bepaling van de belastbare inkomsten uit eigen woning in een geval als het onderhavige onder eigen woning moet worden verstaan een gedeelte van een gebouw dat aan de belastingplichtige anders dan tijdelijk ter beschikking staat op grond van - onder meer - eigendom of economische eigendom. Zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis die is vermeld in onderdeel 4.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, behoort daartoe ook een gedeelte van een gebouw dat de belastingplichtige ter beschikking staat op grond van een appartementsrecht.
3.3.2. Het lidmaatschap van een vereniging van appartementseigenaars en een appartementsrecht zijn te onderscheiden rechtsfiguren. Zoals ook volgt uit de in Titel 9 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen regeling van appartementsrechten, omvat een appartementsrecht niet het lidmaatschap van een vereniging van eigenaars. Daaraan doet niet af dat het lidmaatschap van rechtswege voortvloeit uit de hoedanigheid van appartementseigenaar, niet afzonderlijk vervreemdbaar is, en van rechtswege eindigt wanneer een lid ophoudt appartementseigenaar te zijn.
3.3.3. Het - afzonderlijk te kwalificeren - lidmaatschapsrecht van een vereniging van eigenaars kan niet worden aangemerkt als een (gedeelte van een) gebouw, en is derhalve ook niet aan te merken als (element van) een eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, van de Wet.
3.3.4. Daarop wijst ook de voorgeschreven wijze van waardering. Artikel 3.112 van de Wet geeft regels voor de bepaling van de voordelen uit eigen woning. Daartoe wordt uitgegaan van de zogenoemde eigenwoningwaarde, die in lid 2 van dat artikel wordt omschreven als de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) voor die woning vastgestelde waarde. Voor de toepassing van de Wet WOZ moet bij de bepaling van de waarde van een appartement worden uitgeschakeld de invloed die een onderhoudsreserve van een vereniging van appartementseigenaars zou kunnen hebben op de verkoopprijs, omdat het gedeelte van de verkoopprijs dat betrekking heeft op een dergelijke reserve, geen deel uit maakt van de prijs die wordt betaald voor (het recht op) de onroerende zaak zelf (vgl. HR 8 september 1993, nr. 29300, LJN ZC5446, BNB 1993/325). Ook bij de waardering van een - als onroerende zaak aan te merken - appartement wordt er derhalve bij de toepassing van de Wet WOZ van uitgegaan dat de onderhoudsreserve en het lidmaatschapsrecht van een vereniging van eigenaars die de onderhoudsreserve gevormd heeft, geen deel uitmaken van dat appartement. De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.112, lid 2, van de Wet geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetgever voor de heffing van de inkomstenbelasting - in weerwil van de aansluiting bij de Wet WOZ - van dit uitgangspunt heeft willen afwijken.
3.3.5. De hiervoor bedoelde uitleg van het begrip eigen woning bewerkstelligt bovendien een gelijke behandeling ten opzichte van gevallen waarin geen sprake is van een vereniging van eigenaars en de gerechtigde tot een eigen woning zelf reserves aanlegt ten behoeve van toekomstig onderhoud. Dergelijke reserves worden voor de toepassing van artikel 3.111 en 3.112 van de Wet immers ook niet gerekend tot (de waarde van) die eigen woning.
3.3.6. Op grond van het voorgaande dient het lidmaatschap van een vereniging van eigenaars niet te worden aangemerkt als (element van) een eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, van de Wet. Wel dient dit lidmaatschapsrecht te worden aangemerkt als een vermogensrecht, en dient het op grond van artikel 5.3, lid 2, aanhef en letter f, van de Wet bij het bepalen van de rendementsgrondslag van box 3 in aanmerking te worden genomen voor de waarde die in het economische verkeer aan dat recht wordt toegekend. Bij het vaststellen van de waarde in het economische verkeer van een dergelijk recht dienen alle relevante omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Daartoe behoort ook de omstandigheid dat de desbetreffende vereniging van eigenaars uit bijdragen van haar leden een eigen vermogen heeft gevormd.
3.3.7. Aangezien de klachten uitgaan van een andere rechtsopvatting dan hiervoor is verwoord, falen zij.