ECLI:NL:RBROT:2025:4321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
AWB-24_8439
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht en onroerend goed in het buitenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam behandeld. Eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft onroerend goed in Algerije op zijn naam staan, waaruit hij huurinkomsten ontvangt. Het college heeft op basis van een melding en een onderzoek door het Internationaal Bureau Fraude Informatie (IBF) besloten om de bijstandsuitkering van eiser in te trekken en een bedrag van € 16.458,- terug te vorderen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. Eiser heeft zijn inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van zijn vermogen in het buitenland bij de aanvraag van de bijstandsuitkering. De rechtbank stelt vast dat het onroerend goed van eiser van invloed is op zijn vermogen en daarmee op zijn recht op bijstand. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de documenten die zijn eigendom van het pand in Algerije ondersteunen, vervalst zijn. De rechtbank concludeert dat het college de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering terecht heeft doorgevoerd, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van het college over de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 18 januari 2024 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2020, een bedrag van € 16.458,- van hem teruggevorderd en bepaald dat vanaf 1 januari 2024 maandelijks € 91,70 wordt ingehouden op de bijstand..
1.2.
Met het besluit van 5 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Op 18 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. [1]
1.5.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. N. Talhaoui (als waarnemer voor de gemachtigde van eiser), Z. Hamidi (tolk) en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Het college heeft in november 2021 een melding ontvangen dat eiser onder meer een pand heeft in Algerije. Het college heeft onderzoek laten verrichten door het Internationaal Bureau Fraude Informatie (IBF). Volgens het rapport dat van dit onderzoek is opgemaakt heeft eiser onroerend goed in Algerije op zijn naam staan en ontvangt hij daaruit huurinkomsten.
2.1.
Het college heeft - onder verwijzing van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie - aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat het onroerend goed van invloed is op het vermogen en daarmee van invloed is op eisers recht op bijstand. Eiser heeft zijn inlichtingenplicht geschonden omdat hij bij aanvang van de bijstandsuitkering geen melding heeft gemaakt van zijn vermogen in Algerije. Het vermogen, bestaande uit onroerend goed, had op 17 november 2014 een waarde van € 22.437,94 (3.5511.00 Algerijnse dinars). Hierdoor overschrijdt eiser bij aanvang van de bijstandsuitkering het vrij te laten vermogen.

Beroepsgronden

3. Het bestreden besluit is onrechtmatig. Eiser beschikt niet over onroerend goed in Algerije. Het onderzoek is gebaseerd op een anonieme melding en is onzorgvuldig uitgevoerd. Van de eigendom en de huur ontbreken authentieke akten en een taxatierapport ontbreekt eveneens. De eigendoms- en huurakte moeten zijn vervalst. Het onderzoek heeft te lang geduurd waardoor de terugvordering is opgelopen.
De maandelijkse inhouding ter invordering van de terugvordering komt in strijd met de beslagvrije voet, nu geen rekening is gehouden met andere schulden.
Subsidiair is sprake van dringende redenen op grond waarvan het college had moeten afzien van terugvordering.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken en de verleende bijstand heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Intrekking of herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking of herziening is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
6.1.
De anonieme melding mocht voor het college reden zijn voor onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandverlening. [2] Voorts mag in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van het door een sociaal rechercheur op ambtsbelofte opgestelde “Rapport bestuursrechtelijk onderzoek” van 30 oktober 2023. De stukken die de melding ondersteunen zijn aan het college toegestuurd op 26 november 2021. Uit het onderzoek door IBF is gebleken dat het onroerend goed (een bedrijfspand) in Algerije op naam van eiser staat. Het bewijs van diens eigendom is de bij de aanvraag IBF gevoegde koopakte, waarmee eiser het pand heeft verworven. De contactpersoon in Algerije en de notaris door wie de akte is verleden hebben de echtheid van de koopakte bevestigd. Eiser heeft het pand gekocht op 17 november 2014 voor een bedrag van 3.511.000,- Algerijnse dinars. Uit het onderzoek is verder gebleken dat in dit bedrijfspand sinds 26 juli 2018 een restaurant is gevestigd, genaamd [bedrijf] . Een nicht van eiser huurt deze locatie voor een maandelijks bedrag van 3000,- Algerijnse dinars (€ 19,17). Door de notaris in Algerije door wie de huurakte is verleden is bevestigd dat het een authentieke akte is. In hetgeen eiser aanvoert is onvoldoende grond gelegen om aan de authenticiteit te twijfelen, zodat het er niet voor kan worden gehouden dat de documenten vervalst zouden zijn. De registratie van het onroerend goed op naam van eiser rechtvaardigt de vooronderstelling dat het pand een bestanddeel vormt van het vermogen waarover eiser daadwerkelijk beschikte of redelijkerwijs kon beschikken [3] . Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft de inlichtingenverplichting geschonden door dit niet onverwijld door te geven aan het college.
7. De beroepsgrond dat het pand niet is getaxeerd slaagt niet. Het college heeft de koopsom genomen als uitgangspunt voor de waardebepaling van het pand. Het college mocht dit doen, nu de schatting van de waarde voldoende betrouwbaar moet worden geacht en eiser geen gegevens heeft aangeleverd op grond waarvan van een andere (lagere) waarde zou moeten worden uitgegaan. [4]
8. De beroepsgrond dat het onderzoek te lang heeft geduurd waardoor de terugvordering is opgelopen, slaagt niet. Vanwege het feit dat het onderzoek lang heeft geduurd heeft het college de periode waarover is ingetrokken en teruggevorderd ingekort in het voordeel van eiser, namelijk van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2020. Dit is dus een periode die vóór het onderzoek ligt. Hierdoor kan niet worden gezegd dat door toedoen van het college het terug te vorderen bedrag is opgelopen.
9. De beroepsgrond dat bij de maandelijkse inhouding geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, slaagt niet. Er is geen reden hier tot een ander oordeel te komen dan dat van de voorzieningenrechter, terwijl eiser andere schulden dan die bij de belastingdienst wel heeft gesteld, maar niet aannemelijk heeft gemaakt met enigszins verifieerbaar bewijs.
10. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de terugvordering niet gebruteerd had mogen worden vanwege de lange duur van het onderzoek. Deze beroepsgrond slaagt niet. Mede onder verwijzing naar hetgeen in 8 is overwogen kan hier namelijk niet worden gezegd dat de vordering geheel of gedeeltelijk door het college is ontstaan. [5]
11. Tot slot stelt eiser dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen zal hebben. Verder is niet gebleken dat het college fouten heeft gemaakt of dat door toedoen van het college over een nodeloos langere periode wordt teruggevorderd. Evenmin is gebleken dat de belangenafweging door het college in die mate onevenwichtig is dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten worden afgezien. [6]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
[…]
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
[…]
Artikel 34
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
[…]
2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:
[…]
b. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid;
[…]
Artikel 54
[…]
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
[…]
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
[…]
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.De uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2024 is bekend onder het kenmerk
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 14 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4165 en van 11 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4293.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2316.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2745.
5.Zie de uitspraak van de Raad van 7 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1388.
6.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 10 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2024:2192.