ECLI:NL:CRVB:2019:2316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet melden van onroerend goed in Turkije
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante ontving sinds 1 september 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Na een onderzoek door de gemeente Tilburg naar de rechtmatigheid van de bijstand, bleek dat appellante onroerend goed in Turkije bezat, wat zij niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de waarde van het onroerend goed hoger was dan de voor haar geldende vermogensgrens.
Appellante stelde dat zij afstand had gedaan van de erfenis van haar vader, waartoe het onroerend goed behoorde, en dat zij daarom niet verplicht was om dit te melden. De Raad oordeelde echter dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij afstand had gedaan van de erfenis. De notariële akte die zij overlegde, bleek slechts een volmacht te zijn en niet te bevestigen dat zij afstand had gedaan van de erfenis. De Raad concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door het bezit van het onroerend goed niet te melden, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting bij het ontvangen van bijstandsuitkeringen.