ECLI:NL:RBROT:2025:3962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
ROT 24/2476
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eiseres wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot dierenwelzijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 3.000,- behandeld. De boete is opgelegd door de minister vanwege overtredingen van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot slechte dierenwelzijnsomstandigheden in haar stallen. De minister had op 15 december 2023 besloten om een boete op te leggen na een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 6 juni 2023, waaruit bleek dat 62% van de gecontroleerde vleeskuikens ernstige voetzoollaesies vertoonde. Eiseres had eerder al een waarschuwing ontvangen en was verplicht om passende maatregelen te nemen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de boete heeft opgelegd, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat zij de overtreding niet heeft begaan. De rechtbank concludeert dat de boete evenredig is en in stand blijft, ondanks de argumenten van eiseres over de gevolgen van de boete voor haar bedrijf. De rechtbank wijst erop dat de wetgever al een afweging heeft gemaakt over de hoogte van de boete en dat de recidive van eiseres een verhoging van de boete rechtvaardigt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2476

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [persoon A] ),
en
[naam verweerder], de minister
(gemachtigde: mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde bestuurlijke boete van € 3.000,- vanwege een overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften. Hiertoe heeft de minister op 15 december 2023 besloten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De minister heeft bij brief van 12 maart 2025 gereageerd op een vraag van de rechtbank van 4 maart 2025.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. De minister heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen van 6 juni 2023 ( [dossiernummer 1] ), opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In het rapport van bevindingen staat onder meer het volgende:
“(…)
Locatie:
Naam : [naam bedrijf] .
(…)
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 6 juni 2023 omstreeks 14.25 uur. (…)
Ik, toezichthouder en dierenarts werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), stond tijdens de post mortem (PM) keuring in de broeiplukruimte, met name op de plaats waar de kuikens net uit de broeiplukmachine komen.
Ik heb 2 x 50 dieren gecontroleerd op contactdermatitis. 62% van de door mij gecontroleerde dieren vertoonden een of meerdere vormen van contactdermatitis. Ik zag aan en stelde hier, bij de
voorbijkomende karkassen van het koppel de volgende afwijkingen, vast:
• Ik zag 62 dieren met ernstige voetzoollaesies (klasse 2 zoals gesteld in artikel 7b.5. lid 2 Regeling
houders van dieren).
De belangrijkste oorzaak van contactdermatitis (voetzoollaesies, hakdermatitis en borstblaren) is een
slechte strooiselkwaliteit in de stal (van Harn et al., 2009).
Voetzoollaesies zijn een aantasting van de opperhuid van de voetzool van vleeskuikens. Wanneer de huid tot in de diepere lagen wordt aangetast worden de laesies pijnlijk voor het dier. Hierdoor wordt het welzijn aangetast. Daarnaast is de kans groter op het ontstaan van andere irritaties zoals borst- en hakirritaties. De hoeveelheid en ernst van de voetzoollaesies worden bepaald door middel van klassesysteem. Klasse 2 geeft aan dat de poot een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking had.
De aangetroffen afwijkingen zijn fysieke afwijkingen die niet in een paar dagen ontstaan, maar die zijn ontstaan gedurende een langere periode in de stal waar de dieren zijn gehouden. De waargenomen fysieke afwijkingen hebben het welzijn van de dieren ernstig geschaad waardoor deze hebben geleden.
Ik zag en stelde bij de keuring vast dat de vleeskuikens grote fysieke afwijkingen vertoonden die wijst op slechte dierenwelzijnsomstandigheden in de betreffende stal/stallen op het bedrijf van oorsprong. Op grond van artikel 2.53 Besluit houders van dieren, verstrekt de dierenarts verbonden aan de NVWA de gegevens van de PM keuring aan de houder. De houder moet naar aanleiding hiervan passende maatregelen nemen ter verbetering van de omstandigheden op het bedrijf, zodat het dierenwelzijn verbetert. (…)
Deze bevindingen worden [naam eiseres] aangerekend. (…)”
2.1.
Op 22 november 2023 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een bestuurlijke boete van € 4.500,- op te leggen. Eiseres heeft op 2 december 2023 een zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht.
2.2.
Bij besluit van 15 december 2023 (boetezaaknummer [zaaknummer 1] ) heeft de minister aan eiseres een bestuurlijke boete van € 3.000,- opgelegd vanwege het niet nemen van passende maatregelen met betrekking tot het verbeteren van het dierenwelzijn van stal 4 na melding van een NVWA dierenarts. Volgens de minister heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren gelezen in samenhang met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
2.3.
Het bestreden besluit berust – samengevat – op de volgende overwegingen. In artikel 7b.5 van de Regeling houders van dieren is geregeld dat het slachthuis bij de controle per koppel per stal 100 rechtervoeten bekijkt. De toezichthoudend dierenartsen zijn daar bij een (heterdaad) vaststelling van voetzoollaesies aan de slachtlijn niet aan gebonden, maar baseren zich hier wel voor een deel op. In het werkvoorschrift K-PL-WLZ-WV01-b8, paragraaf 4.2, versie 07 met als ingangsdatum 10 augustus 2022 staat beschreven dat de keuring kan afwijken van de werkwijze van de slachthuismedewerker. Er moet enkel vast komen te staan dat er minimaal 50% van de gecontroleerde dieren ernstige voetzoollaesies (klasse 2) vertonen. Op basis van het rapport van bevindingen is de minister van mening dat eiseres de overtreding heeft begaan. Volgens vaste rechtspraak zijn foto’s slechts ter aanvulling op de door een officiële dierenarts geconstateerde bevindingen. De inhoud van een toezichtsrapport is steeds leidend. De foto’s hebben in dat kader een toelichtend karakter. De toezichthoudend dierenartsen zijn niet gehouden om foto’s aan een rapport toe te voegen om zo de overtreding te bewijzen. Het feit dat in deze zaak geen foto’s zijn toegevoegd is dus niet in strijd met het verdedigingsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur. Verder is eiseres binnen zeven maanden in kennis gesteld van de controlebevindingen. De boete is daarmee terecht niet gematigd in de primaire fase. De minister ziet ook in bezwaar geen reden om de boete te matigen. Daarnaast heeft eiseres voldoende mogelijkheden heeft gehad om, zowel in de zienswijzeprocedure als in bezwaar, de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts gemotiveerd te betwisten. Eiseres heeft ook niet geconcretiseerd hoe zij door het tijdsverloop is benadeeld en in haar verdediging is geschaad, aldus de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de minister eiseres gewezen op de slechte dierenwelzijnsomstandigheden?
5. De minister heeft in het hierboven genoemde voornemen tot boeteoplegging van 22 november 2023 verwezen naar een eerder voornemen tot boeteoplegging van 15 december 2022 (boetezaaknummer [zaaknummer 2] ). De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de bij besluit van 20 januari 2023 naar aanleiding van dat laatste voornemen opgelegde boete is herroepen. Zij verwijst hiervoor kortheidshalve naar de uitspraak van 14 juni 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5402.
5.1.
In de uitspraak van 14 juni 2024 was aan de orde dat de minister eiseres verweet dat zij naar aanleiding van kennisgevingen van 22 april 2021 en 19 augustus 2021 geen passende maatregelen had getroffen. De rechtbank was kort gezegd van oordeel dat de minister eiseres niet dat verwijt kon maken. De rechtbank heeft bij dat oordeel betrokken dat eiseres ten tijde van de inspectie in die zaak, op 22 december 2021, kampte met de gevolgen van een gesprongen waterleiding.
5.2.
De rechtbank heeft in deze uitspraak aanleiding gezien om de minister bij brief van 4 maart 2025 te vragen of en, zo ja, welke consequenties hij voor deze zaak aan die uitspraak verbindt. In zijn reactie van 12 maart 2025 heeft de minister op deze vraag gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van 14 juni 2024 geen consequenties heeft voor deze zaak.
5.3.
De rechtbank volgt de minister in dit standpunt om de volgende redenen.
5.3.1.
In de eerste plaats stelt de minister terecht dat op pagina 3 van het voornemen van 15 december 2022 onder het kopje “Vervolg: u moet wederom passende maatregelen nemen om het welzijn van uw dieren te verbeteren” voor eiseres de verplichting is opgenomen om passende maatregelen te nemen ter verbetering van het dierenwelzijn in haar stallen. Na die verplichting staat ook nog de volgende waarschuwing:
“Als een toezichthoudend dierenarts bij een koppel vleeskuikens van dezelfde locatie en stal, binnen twaalf maanden na dagtekening van deze brief, weer vaststelt dat er onacceptabele dierenwelzijnsafwijkingen zijn, wordt aan u wederom een bestuurlijke boete opgelegd. Dit wegens een overtreding van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Het wijst er immers op dat u geen passende maatregelen heeft genomen ter verbetering van het dierenwelzijn in deze stal.”
De periode die voor de beoordeling in deze zaak van belang is, is dus 15 december 2022 tot 15 december 2023.
5.3.2.
Verder heeft de minister er in zijn reactie van 12 maart 2025 op gewezen dat bij het voornemen van 15 december 2022 een rapport van bevindingen hoort, maar dat de minister is vergeten om dit mee te sturen. Bij zijn reactie heeft de minister dit rapport van bevindingen van 26 januari 2022 ( [dossiernummer 2] ) alsnog overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de in dat rapport neergelegde bevindingen zien op stallen 2 en 4.
5.3.3.
Het voornemen van 15 december 2022 is naar het oordeel van de rechtbank daarom aan te merken als een kennisgeving dat de resultaten van de PM-keuring wijzen op slechte welzijnsomstandigheden in de stallen van eiseres. Uit de uitspraak van deze rechtbank van 14 juni 2024 volgt weliswaar dat dit het gevolg kan zijn van een gesprongen waterleiding, maar dat neemt niet weg dat eiseres uit dit voornemen en de daarin vervatte waarschuwing kon weten dat van haar werd verwacht tijdig passende maatregelen te nemen om die omstandigheden te verbeteren, onder meer door de waterleiding te repareren.
5.3.4.
Verder stelt de minister in zijn reactie terecht dat de door hem gestelde (vervolg)overtreding op 6 juni 2023 is gepleegd, dus binnen 12 maanden na het voornemen van 15 december 2022.
5.3.5.
Met de minister is de rechtbank daarom van oordeel dat het feit dat het boetebesluit van 20 januari 2023 is herroepen, niets verandert aan de feitelijke vaststelling dat binnen 12 maanden na de kennisgeving van 15 december 2022 wederom te hoge voetzoollaesies zijn vastgesteld in (onder meer) stal 4.
5.3.6.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat het feit dat in het voornemen van 22 november 2023 melding wordt gemaakt van de omstandigheden stal 1, moet worden aangemerkt als kennelijke verschrijving, nu stal 1 in dit dossier verder niet wordt genoemd.
Heeft de minister gehandeld in strijd met het verdedigingsbeginsel?
6. Eiseres voert – samengevat – aan dat het door de toezichthoudend dierenarts vastgestelde aantal punten voetzoollaesies niet overeenkomt met de score van de keurmeester van de slachterij. Zowel de slachterij als de toezichthouder bekijken echter dezelfde poten. Het feit dat er 54 punten verschil zit tussen de tellingen maakt dat onduidelijk is welk aantal punten aan voetzoollaesies in dit geval daadwerkelijk het juiste aantal is. Hierdoor is niet onomstotelijk komen vast te staan dat sprake is van een beboetbaar feit. Dat de werkwijze van de toezichthoudend dierenartsen kan afwijken van de werkwijze van de slachterijen en daarmee volstrekt oncontroleerbaar is, leidt er ook toe dat het leveren van tegenbewijs onmogelijk wordt gemaakt. Ook door het ontbreken van foto’s van de desbetreffende poten is er geen enkele mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs. Een andere deskundige kan op basis van de tekst in het rapport van bevindingen namelijk geen zelfstandige, onderbouwde conclusie trekken met betrekking tot het aantal voetzoollaesies. De stelling van de minister dat het niet verplicht is om foto’s toe te voegen aan een rapport van bevindingen is onjuist en in strijd met paragraaf 7 van het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis. Daarin is expliciet opgenomen dat bij een overtreding onmiddellijk foto’s gemaakt moeten worden. Het is volstrekt onduidelijk waarom dat in dit geval niet mogelijk was. Op grond van het voorgaande is sprake van een grove schending van het verdedigingsbeginsel waardoor de boete niet opgelegd zou mogen worden, des te meer nu het gaat om een bestraffende sanctie.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
De rechtbank heeft eerder geoordeeld [1] dat de wettelijke controles door het slachthuis op basis van de Regeling houders van dieren en die van de toezichthouder in het kader van artikel 2.53 van het Besluit houders van dieren verschillen. Anders dan eiseres stelt, hoeft de NVWA-dierenarts bij zijn toezicht op dierenwelzijn niet exact de werkwijze te volgen die voor het slachthuis in de Regeling houders van dieren is voorgeschreven. Dit volgt niet uit de betreffende voorschriften van het Besluit houders van dieren en de Regeling houders van dieren en ook niet uit het Werkvoorschrift. Wel is de wijze van scoren en de beoordeling van de resultaten zoals omschreven in de rapporten van bevindingen gebaseerd op artikel 7b.5 van de Regeling houders van dieren, maar dat betekent niet dat de toezichthouder ook exact moet volgen wat in dat artikel is voorgeschreven; dat is immers gericht tot het slachthuis (of de controleur) en betreft een andere controle. Voor het slachthuis (of de controleur) is voorgeschreven dat alleen rechtervoeten worden bekeken en dat dit op één en twee derde van het koppel wordt gedaan. De rechtbank acht niet noodzakelijk dat ook de toezichthoudend dierenarts zich hieraan exact houdt bij de beoordeling op slechte dierenwelzijnsomstandigheden. Bij de scores door het slachthuis gaat het immers om het vaststellen van een representatief jaargemiddelde (ten behoeve het aanleveren van gegevens aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland), terwijl het scoren door de toezichthouder ziet op een heterdaad constatering. Als een koppel aan de slachtlijn opvalt neemt de toezichthouder een steekproef van twee keer 50 voeten en scoort dan alleen de ernstige voetzoollaesies. Dat is voldoende om vast te stellen dat in dat koppel sprake is van slechte dierenwelzijnsomstandigheden.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [2] mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarnemingen en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarnemingen waarderende elementen kennen.
6.3.1.
In het eerste rapport van bevindingen dat aan deze zaak ten grondslag ligt vermeldt de toezichthoudend dierenarts dat hij 2 x 50 dieren heeft gecontroleerd en dat 62% van de door hem gecontroleerde dieren een of meerdere vormen van contactdermatitis vertoonden. Hij zag 62 namelijk dieren met ernstige voetzoollaesies (klasse 2 zoals gesteld in artikel 7b.5. lid 2 Regeling houders van dieren). Daarmee was dus sprake van een in het Werkvoorschrift beschreven situatie waarin er minimaal 50% van de gecontroleerde dieren ernstige voetzoollaesies (klasse 2) vertoonden.
6.3.2.
Gelet op de hierboven aangehaalde vaste rechtspraak van het CBb, levert de stelling van eiseres dat de keurmeester van de slachterij tot andere totaalscores is gekomen op zichzelf niet zodanige twijfel aan bevindingen van de toezichthoudend dierenarts op dat deze bevindingen niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Eiseres heeft nagelaten gemotiveerd uiteen te zetten dat en waarom de tellingen van de dierenarts niet zouden deugen. De minister heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat foto’s slechts een aanvulling zijn op de door een officiële dierenarts geconstateerde bevindingen die zijn neergelegd in een naar waarheid opgemaakt rapport van bevindingen. De foto’s hebben in dat kader slechts een toelichtend karakter. [3] Zoals de minister in het bestreden besluit en in het verweerschrift heeft opgemerkt, staat in het door eiser genoemde werkvoorschrift dat het bij een overtreding belangrijk is om bijvoorbeeld foto’s te maken, niet dat het verplicht is. De minister heeft daarbij terecht gesteld dat artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren enkel voorschrijft dat de toezichthoudend dierenarts aan de houder gegevens verstrekt op grond waarvan de desbetreffende houder passende maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn neemt.
6.3.3.
Verder heeft eiseres erop gewezen dat het leveren van tegenbewijs moeilijker is naarmate er meer tijd verstrijkt tussen het rapport van bevindingen en het voornemen tot boeteoplegging. Voor zover eiseres zich met dit betoog beroept op overschrijding door de minister van de termijn van dertien weken van artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), oordeelt de rechtbank als volgt. Deze termijn is een termijn van orde [4] en overschrijding ervan leidt als zodanig niet tot het vervallen van de bevoegdheid om een boete op te leggen. De minister hanteert het beleid dat een boete wordt gematigd indien geen aanzegging heeft plaatsgevonden en er zeven maanden of meer zijn gelegen tussen de overtreding en het voornemen. In dit geval is de constatering gedaan op 6 juni 2023 en is het rapport van bevindingen opgemaakt op dezelfde datum. Het voornemen is ruim 24 weken na de constatering - op 22 november 2023 - uitgebracht, maar wel binnen de termijn van zeven maanden. De minister heeft onder deze omstandigheden dus geen aanleiding hoeven zien voor een beleidsmatige matiging.
6.3.4.
De rechtbank is bovendien ook niet gebleken dat eiseres door de overschrijding van de termijn van artikel 5:51, eerste lid, van de Awb in haar belangen of bewijspositie is geschaad. Dat eiseres pas laat op de hoogte is gesteld dat haar een boete wordt opgelegd, doet niet af aan het feit dat bij de keuring is geconstateerd dat eiseres geen passende maatregelen heeft getroffen om de dierenwelzijnsomstandigheden in stal 4 te verbeteren en dus dat zij het voorschrift van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft overtreden.
6.4.
De conclusie is dan ook dat de minister deugdelijk heeft vastgesteld dat eiseres de overtreding van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren gelezen in samenhang met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft begaan. De minister was daarom bevoegd voor die overtreding een bestuurlijke boete aan eiseres op te leggen.
Hoogte en evenredigheid van de boete
7. Eiseres voert aan dat het boetebeleid van de minister en het opstapelen van boetes er inmiddels toe heeft geleid dat de stallen van eiseres al geruime tijd leegstaan. De kosten wegen niet meer op tegen de baten. Dit maakt dat niet langer sprake is van zorgvuldig handelen door de overheid. Het opstapelen van de boetes gaat namelijk het doel van de regeling, het bevorderen van het dierenwelzijn, volledig voorbij.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1.1.
De wetgever heeft al een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen vormt de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of - in deze zaak - de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden.
7.1.2.
De rechtbank acht de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met het Besluit houders van dieren gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. In dit geval heeft de minister de boete conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. Die recidivebepaling heeft de minister terecht toegepast. De rechtbank vindt de opgelegde boete van € 3.000,- in dit geval ook niet onevenredig. Weliswaar is dit een hoger bedrag in verhouding tot het normbedrag maar dat is te wijten aan het feit dat eiseres op 9 augustus 2019 (boetezaaknummer [zaaknummer 3] ) een boete voor eenzelfde feit heeft gekregen en dat besluit inmiddels onherroepelijk is. Het maakt de boete op zichzelf niet onevenredig. Ook is er geen grond voor een halvering van het boetebedrag van € 3.000,- nu niet kan worden geconcludeerd dat de overtreding geringe gevolgen heeft gehad voor het dierenwelzijn.
7.1.3.
Eiseres heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om het boetebedrag te matigen, bijvoorbeeld vanwege de financiële situatie van haar bedrijf. Eiseres heeft niet gesteld dat zij de boete niet kan betalen. De enkele stelling van eiseres, dat zij maar een kleine pluimveehouder is en ten onrechte dezelfde boete krijgt als een grote pluimveehouder, is onvoldoende. De wetgever heeft bij de vaststelling van het standaardboetebedrag kennelijk geen aanleiding gezien om te differentiëren naar grootte van de onderneming.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestuurlijke boete van € 3.000,- in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:46, eerste en derde lid
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Wet dieren
Artikel 2.2, tiende lid, aanhef en onder d
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het negende lid, voor dieren of voor dieren behorende tot bepaalde diersoorten of diercategorieën, regels worden gesteld die betrekking hebben op onder meer de verzorging, de behandeling, het africhten, de voedering en de drenking van dieren.
Artikel 8.7
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8, eerste lid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Besluit houders van dieren
Artikel 2.53, eerste lid
Wanneer een dierenarts verbonden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, aan de houder en een ambtenaar als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de wet, gegevens heeft verstrekt met betrekking tot de dagelijkse mortaliteit, de gecumuleerde dagelijkse mortaliteit of de resultaten van de post mortem keuring die wijzen op slechte dierenwelzijnsomstandigheden, neemt de desbetreffende houder passende maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, en derde lid
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
b. categorie 2: € 1500.
3. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
Artikel 2.5, eerste lid
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Wet dieren Categorie
Besluit houders van dieren
Artikel 2.53 2

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12232, maar ook de uitspraak van 31 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:7717, in een eerdere zaak tussen partijen.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2022, ECLI:NL:CBB:2022:816.
3.Zie de uitspraak van het CBb van 23 juni 2015, ECLI:NL:CBB:2015:218.
4.Kamerstukken II 2003-2004, 29701, nr. 3, p. 150.