6.3.Volgens vaste rechtspraak van het CBbmag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarnemingen en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarnemingen waarderende elementen kennen.
6.3.1.In het eerste rapport van bevindingen dat aan onderhavige zaak ten grondslag ligt (nummer [nummer 2]) noemt de toezichthoudend dierenarts geen totaalscore, maar deze kan wel worden afgeleid uit diens tellingen. Eerste telling om 18:15 uur: (9 dieren klasse 0) x 0 + (7 dieren klasse 1) x (0,5) + (34 dieren klasse 2) x 2 = 0 + 3,5 + 68 = 71,5. Tweede telling om 18:35 uur: (6 dieren klasse 0) x 0 + (1 dier klasse 1) x (0,5) + (43 dieren klasse 2) x 2 = 0 + 0,5 + 86 = 86,5. Bij elkaar opgeteld is dit een score van 158.
6.3.2.Ook in het tweede rapport van bevindingen dat aan onderhavige zaak ten grondslag ligt (nummer [nummer 3]) noemt de toezichthoudend dierenarts geen totaalscore, maar ook deze kan worden afgeleid uit de tellingen. Eerste telling om 19:00 uur: (21 dieren klasse 0) x 0 + (3 dieren klasse 1) x (0,5) + (26 dieren klasse 2) x 2 = 0 + 1,5 + 52 = 53,5. Tweede telling om 19:15 uur: (18 dieren klasse 0) x 0 + (5 dieren klasse 1) x (0,5) + (27 dieren klasse 2) x 2 = 0 + 2,5 + 54 = 56,5. Bij elkaar opgeteld is dit een score van 110.
6.3.3.Gelet op de hierboven aangehaalde vaste rechtspraak van het CBb, levert de stelling van eiseres dat de keurmeester van de slachterij tot andere totaalscores is gekomen op zichzelf niet zodanige twijfel aan bevindingen van de toezichthoudend dierenarts op dat deze bevindingen niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. De minister stelt zich daarom terecht op het standpunt dat eiseres heeft nagelaten gemotiveerd uiteen te zetten dat en waarom de tellingen van de dierenarts niet zouden deugen. Daarnaast stelt de minister terecht dat ook beide totaalscores waartoe de keurmeester van de slachterij is gekomen (128 in plaats van 158 en 103 in plaats van 110) boven de maximaal acceptabele score van 80 uitkomen. Zelfs al zou moeten worden uitgegaan van de tellingen door de keurmeester in plaats van de tellingen door de toezichthoudend dierenarts, dan nog zou dat eiseres niet kunnen baten.
6.3.4.Verder heeft eiseres erop gewezen dat het leveren van tegenbewijs moeilijker is naarmate er meer tijd verstrijkt tussen het rapport van bevindingen en het voornemen tot boeteoplegging. Voor zover eiseres zich met dit betoog beroept op overschrijding door de minister van de termijn van dertien weken van artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), oordeelt de rechtbank als volgt. Deze termijn is een termijn van ordeen overschrijding ervan leidt als zodanig niet tot het vervallen van de bevoegdheid om een boete op te leggen. In de overschrijding van deze termijn ziet de rechtbank geen reden voor het oordeel dat de opgelegde boete disproportioneel is en dat de boete om die reden zou moeten worden gematigd. Dat eiseres pas laat op de hoogte is gesteld dat haar een boete wordt opgelegd, doet niet af aan het feit dat bij de keuring is geconstateerd dat eiseres het voorschrift van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft overtreden.
6.3.5.De rechtbank is bovendien ook niet gebleken dat eiseres door de overschrijding van de termijn van artikel 5:51, eerste lid, van de Awb in haar belangen of bewijspositie is geschaad. De stelling ter zitting, dat eiseres maatregelen had kunnen nemen om verder leed te voorkomen als zij eerder op de hoogte was gesteld, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit niets afdoet aan de constateringen op 27 november 2020. Met andere woorden: wat na 27 november 2020 wel of niet is gebeurd, is niet relevant voor de beoordeling in deze zaak, omdat het nu alleen gaat om de vraag of het dierenwelzijn is verbeterd tussen 2 april 2020 en 27 november 2020.
6.3.6.Ook de stelling van eiseres dat zij daadwerkelijk maatregelen heeft genomen, zoals het monteren van nieuwe drinknippels en lekbakjes in de stallen om op die manier het strooisel zo droog mogelijk te houden en voetzoollaesies tegen te gaan, kan haar niet baten. Daarbij is van belang dat uit de rechtspraakvolgt dat de verplichting van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren een resultaatsverplichting inhoudt. De maatregelen die eiseres heeft genomen of had willen nemen, had zij dus al moeten nemen naar aanleiding van de kennisgevingen van 2 april 2020 en de genomen maatregelen hadden moeten leiden tot het resultaat dat het dierenwelzijn op het bedrijf zodanig is verbeterd dat zich geen overtreding als bedoeld in artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren meer voor zou doen. Uit de rapporten van bevindingen volgt dat dat resultaat niet is behaald.
6.3.7.De stelling van eiseres, dat de foto’s bij de rapporten van bevindingen niet dusdanig duidelijk zijn dat een overtreding onomstotelijk vaststaat, volgt de rechtbank niet. De minister stelt terecht dat er duidelijk donkerbruine tot zwarte plekken te zien zijn op de poten, wat duidt op ernstige voetzoollaesies. Bovendien heeft de minister in het bestreden besluit terecht overwogen dat foto’s slechts een aanvulling zijn op de door een officiële dierenarts geconstateerde bevindingen die zijn neergelegd in een naar waarheid opgemaakt rapport van bevindingen. De foto’s hebben in dat kader slechts een toelichtend karakter.
6.3.8.Tot slot stelt de minister in het verweerschrift terecht dat hij geen enkele reden heeft om te betwijfelen dat het VKI-formulier dat steeds als bijlage 1 bij de rapporten van bevindingen zit, bij de gefotografeerde poten hoort. Eiseres heeft op geen enkele wijze gemotiveerd dat en waarom de toezichthouder van de NVWA de verkeerde poten zou hebben gefotografeerd en daarbij ook nog eens het verkeerde VKI-formulier zou hebben gezocht. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat de minister mocht vertrouwen op de gegevens zoals die in het rapport van bevindingen zijn neergelegd en op basis van de bezwaar- en beroepsgronden van eiseres geen enkele reden heeft om daaraan te twijfelen.
6.3.9.De conclusie is dan ook dat de minister de overtreding van artikel 2.53, eerste lid, van het Besluit houders van dieren deugdelijk heeft vastgesteld. In principe was de minister daarmee bevoegd om hiervoor aan eiseres een boete op te leggen.
Heeft de minister bij de boeteoplegging gehandeld in strijd met vertrouwensbeginsel?
7. Eiseres betoogt onder meer dat volgens de NVWA zelf de wettelijke norm betreffende de maximaal acceptabele score 150 punten is. Zij verwijst naar een rapport van bevindingen dat zij als bijlage 3 bij haar beroepschrift heeft gevoegd. Dit maakt volgens eiseres dat de boete met betrekking tot stal 2 niet opgelegd had mogen worden dan wel de minister tot matiging van de boete had moeten beslissen, omdat de dierenarts van de NVWA op 110 punten uitkomt. Dit is ver beneden de in de brief genoemde norm van 150 punten. Dit is onredelijk omdat dit er wel voor kan zorgen dat een eventuele latere waarschuwing of boeteoplegging extra bezwarend zal zijn voor eiseres.