Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college terecht is overgegaan tot herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 5 mei 2022 tot en met 1 juni 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Niet in geschil is dat eiseres haar verblijf in het buitenland van 6 april 2022 tot en met 1 juni 2022 niet aan het college heeft gemeld en dat zij langer dan vier weken in het buitenland is verbleven. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw staat dat de bijstandsontvanger voor de periode dat hij meer dan vier weken in het buitenland is, is uitgesloten van recht op bijstand. Het recht op bijstand vervalt dan dus, ongeacht de reden. De wet biedt het college niet de mogelijkheid om te bezien of sprake was van overmacht. Of de wet redelijk is, mag de rechter niet toetsen. Dit staat in artikel 120 van de Grondwet. Het college heeft in zoverre dan ook terecht gesteld dat eiseres over de in het geding zijnde periode geen recht op bijstand had. Het college kon over de langere periode van vier weken, te weten van 5 mei 2022 tot en met 1 juni 2022, niet, zoals eiseres stelt, volstaan met een waarschuwing. Het college moet behoudens de hierna te bespreken uitzondering de bijstand herzien en terugvorderen.
4. De enige uitzondering die de wet op de uitsluiting van bijstand in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw toestaat, is het uitzonderlijke geval dat is beschreven in artikel 16, eerste lid, van de Pw: als sprake is van zeer dringende redenen die bijstandsverlening in de gegeven omstandigheden noodzakelijk maken. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak.Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Het moet gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Omdat het gaat om een uitzondering op de hoofdregel, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zo’n situatie aan de orde is.
5. Eiseres heeft aan de hand van bewijsstukken uiteengezet dat zij wegens een zware operatie in Iran niet in staat was tijdig naar Nederland terug te keren. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aan te tonen dat sprake was van zeer dringende redenen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdens haar verblijf in Iran in behoeftige omstandigheden verkeerde die enkel met de verlening van bijstand te verhelpen waren. Niet is gebleken dat een onhoudbare schuldensituatie is ontstaan als gevolg van de herziening en terugvordering. Dat eiseres, zoals zij heeft gesteld, om gezondheidsredenen niet in staat was om eerder dan op 5 mei 2022 terug te vliegen doet daar niet aan af. Op de zitting is gebleken dat zij verbleef bij familie en dat zij geen verdere verblijfskosten had. Verder is gebleken dat de zoon eiseres financieel bijstond. Niet is gebleken dat eiseres problemen had met het voorzien in haar onderhoud.
6. Eiseres doet verder een beroep op het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit beroep slaagt niet. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw is een dwingendrechtelijke bepaling. Hiervan kan alleen worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet (ten volle) zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn niet als dergelijke omstandigheden aan te merken. Dit geldt eveneens voor de terugvordering. Door de schending van de inlichtingenplicht was het college op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw gehouden het recht op bijstand van eiseres voor de periode van 5 mei 2022 tot en met 1 juni 2023 in te trekken en van haar op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw, de te veel betaalde bijstand terug te vorderen.
7. Voor zover eiseres bedoeld heeft een beroep te doen op artikel 58, achtste lid, van de Pw, in de zin dat het college vanwege dringende redenen had moeten afzien van terugvordering, heeft zij geen sociale of financiële gevolgen naar voren gebracht die maken dat de terugvordering onaanvaardbaar is. Daarbij komt dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering en betrokkenen bij de invordering als schuldenaren de bescherming hebben van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.