ECLI:NL:RBROT:2024:6586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 1919
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Hellevoetsluis, en het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering over de periode van 5 mei 2022 tot en met 1 juni 2022, na een besluit van het college op 20 februari 2023. Het college stelde dat eiseres langer dan vier weken in het buitenland had verbleven zonder dit te melden, wat volgens de Participatiewet (Pw) leidt tot uitsluiting van recht op bijstand. Eiseres voerde aan dat zij door een zware operatie in Iran niet in staat was om eerder terug te keren naar Nederland en dat er sprake was van zeer dringende redenen die bijstandsverlening noodzakelijk maakten. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie die de herziening en terugvordering onterecht maakte. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had gehandeld en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/1919
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit Hellevoetsluis, eiseres

(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee, het college

(gemachtigde: mr. D. van Lier).

Inleiding

1. Met het besluit van 20 februari 2023 (het primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 5 mei 2022 tot en met 1 juni 2022 herzien en een bedrag van € 985,41 teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 12 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft vervolgens nog nadere gronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 2] (de zoon van eiseres), mr. P. Frimpong (kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres) en de gemachtigde van het college.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college terecht is overgegaan tot herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 5 mei 2022 tot en met 1 juni 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Niet in geschil is dat eiseres haar verblijf in het buitenland van 6 april 2022 tot en met 1 juni 2022 niet aan het college heeft gemeld en dat zij langer dan vier weken in het buitenland is verbleven. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw staat dat de bijstandsontvanger voor de periode dat hij meer dan vier weken in het buitenland is, is uitgesloten van recht op bijstand. Het recht op bijstand vervalt dan dus, ongeacht de reden. De wet biedt het college niet de mogelijkheid om te bezien of sprake was van overmacht. Of de wet redelijk is, mag de rechter niet toetsen. Dit staat in artikel 120 van de Grondwet. Het college heeft in zoverre dan ook terecht gesteld dat eiseres over de in het geding zijnde periode geen recht op bijstand had. Het college kon over de langere periode van vier weken, te weten van 5 mei 2022 tot en met 1 juni 2022, niet, zoals eiseres stelt, volstaan met een waarschuwing. Het college moet behoudens de hierna te bespreken uitzondering de bijstand herzien en terugvorderen.
4. De enige uitzondering die de wet op de uitsluiting van bijstand in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw toestaat, is het uitzonderlijke geval dat is beschreven in artikel 16, eerste lid, van de Pw: als sprake is van zeer dringende redenen die bijstandsverlening in de gegeven omstandigheden noodzakelijk maken. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Het moet gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Omdat het gaat om een uitzondering op de hoofdregel, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zo’n situatie aan de orde is.
5. Eiseres heeft aan de hand van bewijsstukken uiteengezet dat zij wegens een zware operatie in Iran niet in staat was tijdig naar Nederland terug te keren. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aan te tonen dat sprake was van zeer dringende redenen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdens haar verblijf in Iran in behoeftige omstandigheden verkeerde die enkel met de verlening van bijstand te verhelpen waren. Niet is gebleken dat een onhoudbare schuldensituatie is ontstaan als gevolg van de herziening en terugvordering. Dat eiseres, zoals zij heeft gesteld, om gezondheidsredenen niet in staat was om eerder dan op 5 mei 2022 terug te vliegen doet daar niet aan af. Op de zitting is gebleken dat zij verbleef bij familie en dat zij geen verdere verblijfskosten had. Verder is gebleken dat de zoon eiseres financieel bijstond. Niet is gebleken dat eiseres problemen had met het voorzien in haar onderhoud.
6. Eiseres doet verder een beroep op het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit beroep slaagt niet. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw is een dwingendrechtelijke bepaling. Hiervan kan alleen worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet (ten volle) zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn niet als dergelijke omstandigheden aan te merken. Dit geldt eveneens voor de terugvordering. Door de schending van de inlichtingenplicht was het college op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw gehouden het recht op bijstand van eiseres voor de periode van 5 mei 2022 tot en met 1 juni 2023 in te trekken en van haar op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw, de te veel betaalde bijstand terug te vorderen. [2]
7. Voor zover eiseres bedoeld heeft een beroep te doen op artikel 58, achtste lid, van de Pw, in de zin dat het college vanwege dringende redenen had moeten afzien van terugvordering, heeft zij geen sociale of financiële gevolgen naar voren gebracht die maken dat de terugvordering onaanvaardbaar is. Daarbij komt dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering en betrokkenen bij de invordering als schuldenaren de bescherming hebben van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028, van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985, van 9 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:32 en van 28 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1043.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4969.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2023:1258.