ECLI:NL:CRVB:2024:32

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
22/2591 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van Zorgverzekeringswet

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten. Appellant heeft in beginsel geen recht op deze bijstand, omdat het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard heeft geoordeeld dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende, toereikende en passende voorziening is. Er zijn geen zeer dringende redenen aangetoond die rechtvaardigen dat er toch bijstand verleend moet worden. Appellant heeft niet kunnen onderbouwen dat het niet verlenen van bijstand tot ernstige gevolgen voor zijn gezondheid leidt.

De aanvraag om bijzondere bijstand werd ingediend op 14 oktober 2021, waarbij appellant een behandelplan en begroting van zijn tandarts overlegde. Het college heeft de aanvraag afgewezen op 1 november 2021, en na bezwaar bleef het college bij deze afwijzing. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 november 2023 is de zaak behandeld. Appellant heeft zijn standpunt toegelicht, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het besluit van het college in stand heeft gelaten. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zeer dringende redenen zijn voor het verlenen van bijzondere bijstand, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

22/2591 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2022, 22/1334 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard (college)
Datum uitspraak: 9 januari 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 1 november 2021 heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor tandartskosten afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 10 maart 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2023. Voor appellant is via videobellen verschenen mr. Van Baaren en [naam], vader van appellant. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Faasen en M. van Munster.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten. Appellant heeft daarop in beginsel geen recht en volgens het college zijn er geen zeer dringende redenen om toch bijzondere bijstand te verlenen. Volgens appellant zijn die er wel en had het college hiernaar onderzoek moeten doen. Appellant krijgt geen gelijk.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 14 oktober 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten tot een bedrag van € 7.500,-. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft hij een behandelplan en begroting van zijn tandarts overgelegd. Appellant is voor tandartskosten verzekerd tot een bedrag van € 1.250,-.
1.2.
Het college heeft vervolgens de besluiten genomen die al zijn genoemd onder het procesverloop. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor tandartskosten, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende, toereikende en passende voorziening is. Niet is gebleken van zeer dringende redenen om toch bijstand te verlenen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij meent dat in zijn geval sprake is van zeer dringende redenen om bijzondere bijstand toe te kennen en stelt dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door daar geen nader onderzoek naar te doen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het college om de aanvraag van appellant af te wijzen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorliggende voorziening
4.1.
Geen recht op bijstand bestaat voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keus is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen. Dat volgt uit artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet (PW).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Zvw een toereikende en passende voorliggende voorziening is voor de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd. Artikel 15, eerste lid, van de PW staat dan ook aan de verlening van bijzondere bijstand in de weg.
Zeer dringende redenen
4.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW kan in een dergelijke situatie toch verlening van bijstand mogelijk zijn als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Zulke redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [1]
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat zich in het geval van appellant geen zeer dringende redenen voordeden, dan wel dat het college dit niet zonder nader onderzoek had kunnen concluderen. Appellant wijst in dit verband op de overgelegde brief van zijn huisarts van 2 februari 2022, het behandelplan van zijn tandarts en een e-mailbericht van zijn tandarts van 21 juni 2022. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Het is aan appellant om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die het oordeel kunnen dragen dat zich zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voordoen. Hij beroept zich immers op een uitzonderingssituatie.
4.4.2.
Appellant heeft zijn standpunt gebaseerd op de informatie van zijn huisarts en tandarts.
Met deze informatie heeft appellant echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie waarin het niet verlenen van bijstand tot ernstige gevolgen voor de gezondheid van appellant leidt. De enkele stelling van de huisarts dat hij een gezond gebit van groot belang acht voor de algehele conditie en gezondheid van appellant, is daarvoor niet voldoende. Uit het behandelplan van de tandarts kan weliswaar worden afgeleid dat appellant veel problemen heeft met zijn gebit maar niet duidelijk is dat sprake is van een acute noodsituatie. Verder ziet het e-mailbericht van de tandarts van 21 juni 2022, waarin is aangegeven dat de gebitssituatie van appellant in 8 maanden tijd is verslechterd en dat appellant doorverwezen wordt naar een specialistisch centrum, niet op de situatie ten tijde van de aanvraag. Het college hoefde in de overgelegde informatie ook geen aanleiding te zien voor een nader onderzoek.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4.2 volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voordoen.
Conclusie
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat het college appellant geen bijzondere bijstand hoeft te verlenen voor de gevraagde tandartskosten.
5. Appellant krijgt de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht daarom niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) F.C. Meershoek

Voetnoten

1.Uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:98.