ECLI:NL:RBROT:2024:4758

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
10220105 EL 22-53
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen eiser en Dexia Nederland B.V. over onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van effectenleaseovereenkomsten, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde onder andere dat Dexia zou worden veroordeeld tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. De eiser had een effectenleaseovereenkomst afgesloten met Dexia, waarbij zij als lessee was vermeld. De overeenkomst, met contractnummer 21695621, werd op 1 december 2000 ondertekend. De eiser heeft in de loop der jaren aanzienlijke bedragen aan Dexia betaald, maar heeft ook schade geleden door de onrechtmatige handelingen van Dexia, die haar zorgplicht zou hebben geschonden.

De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon die de overeenkomst had afgesloten geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de schade van de eiser en het onrechtmatig handelen van Dexia. De vorderingen van de eiser werden grotendeels toegewezen, inclusief de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia werd ook veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de vorderingen van Dexia in reconventie afgewezen, wat betekent dat Dexia niet in het gelijk werd gesteld.

Deze uitspraak is een belangrijke ontwikkeling in de jurisprudentie rondom effectenleaseovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders en tussenpersonen. De zaak illustreert de gevolgen van onrechtmatig handelen in de financiële sector en de bescherming van consumentenrechten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Zaaknummer: 10220105 EL 22-53
vonnis van de kantonrechter van 2 mei 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie en in het incident,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie en in het incident,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 november 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.3.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
21695621
01-12-2000
Capital Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
07-01-2005
- € 16.232,17
Ja, door [eiser] .
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – een bedrag van € 21.773,40 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Verder heeft [eiser] op grond van die opgave € 3.434,85 aan dividenden ontvangen en € 895,44 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia aan [eiser] een bedrag uitgekeerd van in totaal € 14.711,68, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 16 januari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in conventie, in reconventie en in het incident

3.1.
[eiser] vordert (samengevat), dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia zal veroordelen om aan [eiser] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier van de onderhavige effectenleaseovereenkomst,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomst met nummer 21695621 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
 [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in conventie, in reconventie en in het incidentalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [naam bedrijf 1]. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] heeft in 2000 de adviseur [naam 2] (hierna: de adviseur) benaderd omdat zij advies wilde over haar financiële situatie. Vervolgens heeft een adviesgesprek bij [eiser] thuis plaatsgevonden. Bij het gesprek was ook de toenmalige partner van [eiser] aanwezig. Tijdens het adviesgesprek vroeg de adviseur naar de financiële situatie en wensen van [eiser] . Hierbij is gesproken over het inkomen en financiële ruimte die [eiser] had om vermogen op te bouwen. Daarbij kwam ter sprake dat [eiser] een erfenis had ontvangen van haar recent overleden echtgenoot. De erfenis betrof ongeveer NLG 100.000,- vertelde [eiser] aan de adviseur. [eiser] gaf aan dat zij dit geld nu niet nodig had en op zoek was naar een betrouwbare manier om het geld weg te zetten voor de toekomst. [eiser] had een deel van het geld al op een spaarrekening gezet en was op zoek naar nog een mogelijkheid om de erfenis weg te zetten. De adviseur adviseerde [eiser] om het Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten. Dit was volgens de adviseur het geschikte product voor de wensen van [eiser] . De adviseur gaf aan dat hij de situatie van [eiser] met [naam 1] had besproken en dat ook hij had aangegeven dat het Capital Effect product een betrouwbaar product was en dat het Capital Effect product voor haar doelstelling geschikt was. Hierbij kwam te sprake dat [naam 1] dit product zelf ook had afgesloten. Dit gaf [eiser] vertrouwen in het advies van de adviseur. Op basis van de financiële situatie van [eiser] adviseerde de adviseur om de inleg voor het Capital Effect product vooruit te betalen en NLG 48.000,- van de erfenis in te leggen in het Capital Effect product. Tijdens het adviesgesprek heeft de adviseur enkel gesproken over positieve resultaten. Er is geenszins rekening gehouden met tegenvallende resultaten en over negatieve koersresultaten is in het geheel niet gesproken. Tijdens het adviesgesprek liet de adviseur een brochure van het Capital Effect zien. Aan de hand van de brochure vertelde de adviseur over het product Capital Effect. Daarnaast heeft de adviseur een prognose laten zien. Met de prognose liet de adviseur wat het te verwachten rendement was. Met de vooruitbetaling van NLG 48.000,- zou [eiser] na 20 jaar ongeveer NLG 944.000,- aan vermogen opbouwen. De adviseur heeft [eiser] niet gewezen op de specifieke risico's van de overeenkomst. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleaseovereenkomst) werden betaald, dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Tijdens het adviesgesprek heeft de adviseur samen met [eiser] het aanvraagformulier ingevuld. Vervolgens heeft de adviseur het aanvraagformulier aan Bank Labouchere toegezonden. De overeenkomst heeft [eiser] in de post ontvangen. De ondertekende overeenkomst heeft [eiser] aan de adviseur toegezonden. De adviseur heeft vervolgens de ondertekende overeenkomst aan Bank Labouchere toegezonden.
4.8.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 1 december 2000 met contractnummer 21695621 op naam van [eiser] , genaamd ‘Capital Effect Vooruitbetaling’, voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] - [naam bedrijf 1],
- kopieën van twee aan [eiser] gerichte stukken met het opschrift ‘ [naam bedrijf 1] [naam 1]
(…).Prognose Capital Effect’, waarop aan de hand van een vooruitbetaling van NLG 50.099,52 en looptijden van 5 van 20 jaar berekend wordt wat daarvan de financiële gevolgen zijn,
- een tweetal screenshots van de website van [naam bedrijf 1] zoals die eruitzag op 21 juli 2001, waarop te lezen is:
‘(…).[naam bedrijf 2] geeft een zeer deskundig, kwalitatief en onafhankelijk financieel advies. Verzekeringen, financieringen, hypotheken of spaarrekeningen, wij zoeken met u uit waar u het beste bij gebaat bent. Gezien uw huidige én toekomstige persoonlijke omstandigheden. Wij werken immers vanuit uw wensen en belangen. (…).’.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.12. De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden.
4.13.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende is betwist.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
incidentele vordering van [eiser]
4.15.
[eiser] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
vorderingen Dexia
4.16.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.17.
Omdat [eiser] in conventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. De proceskosten in reconventie worden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden daarmee begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 888,03.
4.18.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] tot en met heden worden vastgesteld op € 888,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiser] , tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
TYP: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.