ECLI:NL:RBROT:2024:442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
71-283822-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een uitreizigster terzake van het medeplegen van deelneming aan een terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen met betrekking tot terroristische misdrijven

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelneming aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die op 24 september 2013 naar Syrië was gereisd, gedurende haar verblijf daar betrokken was bij IS en samen met haar echtgenoten een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank volgde eerdere uitspraken en bevestigde dat deelname aan IS, ook door het voeren van een gezamenlijke huishouding met een IS-strijder, kan worden aangemerkt als deelneming aan een terroristische organisatie volgens artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar psychische gesteldheid. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder ambulante behandeling en toezicht door de reclassering, om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-283822-22
Datum uitspraak: 18 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Onder feit 1 wordt de verdachte deelname aan de Islamitische Staat (hierna: IS) verweten en onder feit 2 het verrichten van handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 2 november 2022.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de periode van 1 augustus 2013 tot 27 januari 2019;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten.
Er kan niet meer worden bewezen dan dat de verdachte in Syrië een gezamenlijke huishouding voerde met verschillende mannen die aan IS gelinkt zouden kunnen worden.
Het voeren van een gezamenlijke huishouding staat in een te ver verband van enig terroristisch misdrijf om van voorbereiding of bevordering hiervan te kunnen spreken.
Het is ook geen handeling waarmee de verdachte een voldoende concreet aandeel heeft in het plegen van terroristische misdrijven of deze misdrijven bevordert om van een deelnemingshandeling ex artikel 140a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te kunnen spreken.
De gezamenlijke huishoudingsleer is in strijd met het internationaal erkende recht op het gezinsleven, het verbod op discriminatie op politieke of religieuze overtuiging en op geslacht, en het gewoonterechtelijke principe van onderscheid tussen de strijdende partijen en burgers uit het Internationaal Humanitair Recht.
De aangifte van [naam01] is onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te gebruiken. Dit geldt ook voor de registratiedocumenten, financieringslijsten en het zelfmoorddocument die afkomstig zouden zijn uit de IS-administratie. Dat deze stukken afkomstig zijn uit IS-administratie is een aanname, die niet door onafhankelijke bronnen wordt ondersteund.
Er zijn tegenstrijdigheden in de stukken waaruit kan blijken dat ze (deels) valselijk zijn opgemaakt.
De inhoud van de Marktplaats-chats kan niet voor het bewijs worden gebruikt omdat het telefoonnummer waarmee aan de chats wordt deelgenomen in die periode niet in gebruik was bij de verdachte.
De onder 2 ten laste gelegde onderdelen A, E, F, G, H, en I kunnen niet worden bewezen bij gebrek aan voldoende betrouwbaar bewijs, en de onderdelen B, C en D zijn geen handelingen waarmee terroristische misdrijven worden voorbereid of bevorderd. In ieder geval ontbreekt het opzet en oogmerk hiertoe.
Omdat de laatste echtgenoot van de verdachte geen lid was van IS kan bij een bewezenverklaring van de verweten handelingen slechts de periode tot en met 2017 worden bewezen.
4.2.
Bewijsbeslissing feit 1
4.2.1.
Over het recht
IS is een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. [1]
Van ‘deelneming’ aan een dergelijke organisatie kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [2]
De regering merkt in de memorie van antwoord bij het wetsontwerp dat leidde tot artikel 140a Sr op, dat “de facto elke bijdrage aan een organisatie met een terroristisch oogmerk strafbaar (zal) zijn”. [3]
In eerdere uitspraken heeft deze rechtbank overwogen dat het naar het strijdgebied gaan en zich daar voegen bij een strijder van IS en met hem een huwelijk aangaan, in feitelijke zin bewijs is van het deelnemen aan IS (o.a. rechtbank Rotterdam, 29 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9570). Daarbij dient de betrokkene te weten dat IS een terroristisch oogmerk heeft. Niet is vereist dat de betrokkene in enige vorm opzet heeft op de door IS beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd. [4]
De lijn van de rechtbank ten aanzien van deze manier van deelneming aan een terroristische organisatie vindt bevestiging in het arrest van het Hof Den Haag van 20 december 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2570), waarin het hof tot het oordeel komt dat het voeren van een gezamenlijke huishouding met een IS-strijder onder in dat arrest genoemde omstandigheden kan worden aangemerkt als deelneming aan een terroristische organisatie in de zin van artikel 140a Sr. Omstandigheden die in dat arrest zijn genoemd zijn het steunen van de jihadistische ideologie en voorstander zijn van de gewapende jihadstrijd, en met die overtuiging zijn afgereisd naar het strijdgebied, daar huwen met een IS-lid, terwijl hij actief heeft deelgenomen aan IS en met zijn verdiensten daaruit de kostwinner was, het getalsmatig versterken van de invloedssfeer van IS, het actief uitdragen van de jihadistische ideologie en anderen aansporen om ook naar Syrië te gaan, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof oordeelt dat de verdachte hierdoor gedragingen heeft verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van de terroristische organisatie terwijl zij van het terroristische oogmerk van deze organisatie in zijn algemeenheid op de hoogte was.
De rechtbank volgt deze overwegingen. Het beroep van de verdediging op diverse internationaalrechtelijke bepalingen zoals onder andere het recht op huwelijk en gezin leidt niet tot een ander afwegingskader. Het recht op huwelijk en gezin rechtvaardigt niet de deelneming aan een terroristische organisatie noch het aan anderen gelegenheid verschaffen tot het plegen van de omschreven terroristische misdrijven.
Met deze overwegingen van het hof als achtergrond beoordeelt de rechtbank de feiten en omstandigheden in de situatie van de verdachte.
4.2.2.
Over de feiten
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden bewezen.
Op 24 september 2013 is de verdachte samen met de inmiddels veroordeelde uitreizigster [naam02] naar Syrië uitgereisd. De verdachte heeft verklaard dat zij in de maanden voor haar vertrek uit Nederland lid was van een Facebook-groep die ging over emigratie naar een land waar moslims hun religie beter kunnen praktiseren. In die groep is de verdachte in contact gekomen met [naam03] , die afkomstig was uit België en op dat moment in Syrië woonde. De verdachte wist dat er oorlog was in Syrië.
Volgens haar oudere zus [naam01] heeft de verdachte in de maanden voorafgaand aan haar vertrek het over vertrekken naar een islamitisch land en deelname aan de Jihad. Ook heeft zij verkondigd te willen strijden voor de jihad en te willen sterven in de strijd, waarbij haar zus dacht dat zij zichzelf zou opblazen in Syrië. De rechtbank ziet geen reden om de betrouwbaarheid van die verklaring, die in lijn is met de feitelijke gebeurtenissen rond het vertrek van de verdachte, in twijfel te trekken. De vader van de verdachte heeft [naam01] verteld dat hij op 27 september 2013 is gebeld door een hem onbekende man die hem om toestemming vroeg voor het huwelijk met zijn dochter, en hem vertelde dat hij uit België kwam, een Mujahadin was, en dat hij aan het strijden was in Syrië. De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat [naam03] telefonisch contact heeft opgenomen met haar vader om toestemming te vragen voor hun huwelijk.
Een week na haar aankomst in Syrië is de verdachte met [naam03] getrouwd. Zij woonden eerst in Idlib en daarna in Raqqa.
Op 29 juni 2014 werd in Syrië het kalifaat uitgeroepen. De verdachte heeft verklaard dat zij schoten hoorde, dat haar man haar vertelde dat het kalifaat was uitgeroepen en dat voortaan de islamitische wetgeving van toepassing was. De verdachte en haar man zijn in Raqqa blijven wonen en haar man bleef er ook werken. Haar man was dagelijks van huis en de verdachte wist dat hij in het bezit was van een vuurwapen. De verdachte maakte daaruit op dat hij bij IS zat. Haar man heeft later ook tegen haar gezegd dat hij bij IS zat.
Op [datum01] 2014 is de verdachte bevallen van haar eerste kind.
Op 21 augustus 2015 is [naam03] om het leven gekomen bij een drone-aanval in Raqqa.
Dit overlijden en zijn rol bij IS worden bevestigd door een formulier in de administratie van IS ‘ter documentatie van gevangenen en martelaren’ van 26 juni 2016, waarin staat dat [naam03] 10 maanden daarvoor is gesneuveld. Ook in een registratieverzoek aan IS van
22 september 2016 meldt de verdachte dat haar echtgenoot [naam03] hoorde bij het ‘kantoor voor oorlogsbuiten’ en dat hij een jaar en een maand daarvoor met een drone is gedood.
De verdachte heeft na het overlijden van haar eerste man met een andere vrouw in een huis gewoond totdat zij werd overgeplaatst naar een
madafa, een vrouwenhuis.
Begin april 2016 is de verdachte getrouwd met [naam04] .
Uit een aanvraag in de IS-administratie blijkt dat de verdachte op 26 juni 2016 is gescheiden van [naam04] na een huwelijk van twee en een halve maand, en dat zij een verzoek tot terugplaatsing heeft aangevraagd bij het IS-centrum voor gevangenen en martelaren onder de registratie van haar overleden echtgenoot [naam03] .
Op 22 september 2016 heeft de verdachte opnieuw zo’n verzoek gedaan tegelijk met een aanvraag tot scheiding van [naam05] , met wie zij in de tussentijd gehuwd was. De verdachte wordt daarin aangeduid met haar westerse naam, waarbij in één document de verbinding wordt gelegd tussen de naam [naam06] of de naam van haar vader, [naam07] , en de kunya [naam08] . In de documenten worden verdachtes leeftijd genoemd, haar geboortedatum en de naam en leeftijd van haar dochter. De verdachte gebruikte de kunya’s [naam09] en [naam08] .
Eind 2016 is de verdachte getrouwd met [naam10] (kunya [naam11] ), een Nederlandse IS-strijder, die waarschijnlijk is omgekomen op 16 december 2016 bij een door hem uitgevoerde zelfmoordaanslag in Syrië. De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat [naam10] een IS-strijder was.
In IS administratie is een aanvraag tot het mogen uitvoeren van een zelfmoordaanslag aangetroffen. Die aanvraag luidt als volgt:
Ik ben zuster [naam12] , negenentwintig jaar oud en heb een dochtertje. Mijn echtgenoot heet [naam11] en hoort bij het kalifaatleger, Anas Bin al-Nadher bataljon. Ik wil een zelfmoordaanslag uitvoeren en verzoek u om uw goedkeuring aan dit verzoek te geven. Moge Allah u belonen.
De rechtbank is van oordeel dat de identificerende kenmerken die het bericht bevat - de kunya [naam13] , verwijzend naar de naam van de dochter van de verdachte, het achtervoegsel [achtervoegsel01] , verwijzend naar de Marokkaanse origine van de verdachte, de verblijfplaats Raqqa, de status van migrant, de leeftijd van 29 jaar oud, het hebben van een dochtertje (met de naam [naam14] ), de echtgenoot [naam11] , verwijzend naar [naam10] en het bataljon Anas Bin al-Nadher - erop wijzen dat dit verzoek door de verdachte is gedaan.
In IS-administratie zijn documenten aangetroffen waaruit kan worden geconcludeerd dat de verdachte vanwege het overlijden van [naam10] geld heeft ontvangen van IS. In die documenten wordt de westerse naam [naam10] gekoppeld aan de kunya van de verdachte. Ook staat op één document dat [naam10] heeft behoord bij de afdeling Anas Bin al Nazer.
De verdachte heeft na het overlijden van [naam10] op verschillende plaatsen in Syrië in vrouwenhuizen verbleven.
Begin 2018 is de verdachte getrouwd met een Tunesische man genaamd “ [naam15] ”. Uit de IS-administratie blijkt dat de uitkeringen aan de verdachte medio 2018 werden stopgezet, waarschijnlijk omdat de verdachte opnieuw gehuwd was. De verklaring van de verdachte dat haar laatste man geen IS-strijder was en niet meer voor IS werkte, is niet controleerbaar en ook onaannemelijk omdat deze man, als niet Syriër, zich kennelijk medio 2018 nog steeds in door IS bestuurd gebied bevond.
Anders dan door de verdediging is betoogd worden de documenten uit de IS-administratie betrouwbaar geacht. Het betreft een reeks verschillende documenten van diverse aard, waarvan het zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt - onaannemelijk is dat die systematisch ten nadele van de verdachte zouden zijn vervalst. Zoals hiervoor overwogen, worden in de documenten (registratielijsten met betrekking tot huwelijken en scheidingen, financieringslijsten en het “zelfmoordaanslagdocument”) diverse persoonskenmerken van de verdachte genoemd die leiden tot de conclusie dat deze documenten op de verdachte zien.
In de WhatsApp-groep
[naam whatsapp-groep01] (marktplaats van het kalifaat)is op 26 december 2018 een bericht geplaatst onder telefoonnummer + [telefoonnummer01] .
Dit bericht luidt:
“Wallaahi akhawaat het is de sunnah van Allaah subhanahu wa ta'ala om Zijn dienaren te beproeven om te kijken wie waarachtig is en wie de leugenaar is dus doe jou best om niet tot de leugenaars te behoren ya akhwaat wij dienen elke dag onze intentie te zuiveren zodat als we sterven we krijgen waar we in de eerste instantie zijn gekomen en dat is de shahada fi sabili Allaah. Geef niet al die jaren op van beproevingen die je al achter de rug hebt en je mannen die hun bloed hebben opgeoffert voor deze khilafa voor niks”
Deze tekst is naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als jihadistisch getinte
content/propaganda.
Tevens worden onder voornoemd telefoonnummer twee handgranaten te koop aangeboden en wordt verwezen naar de prijs die voor een handgranaat moet worden betaald bij IS.
Ook worden foto’s gedeeld van vuurwapens die te koop worden aangeboden met de vraagprijs erbij. Tevens worden een MP5, een Glock, zijnde vuurwapens en een zgn. “Hizam” aangeboden. Volgens de Midden-Oosten deskundige zou met dit laatste een bomgordel worden bedoeld. In de whatsappgroep maakt de gebruiker van het genoemde telefoonnummer gebruik van de kunya’s [naam16] en [naam17] .
Uit het dossier blijkt dat verdachte van het hiervoor genoemde nummer gebruik heeft gemaakt. De kunya’s die bij dit nummer worden genoemd worden door de verdachte gebruikt.
De verdachte heeft ontkend dat zij de berichten en foto’s onder dit nummer heeft geplaatst, met uitzondering van het bericht op 26 december 2018. Haar stelling dat anderen met het telefoonnummer + [telefoonnummer01] berichten in de Whatsapp-groep hebben geplaatst en dat wellicht anderen hebben ingelogd en haar kunya’s hebben gebruikt, heeft zij niet nader onderbouwd. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden die duidelijk in de richting van de verdachte als gebruiker van dit nummer wijzen acht de rechtbank deze stelling onaannemelijk.
De verdachte heeft tot de val van het kalifaat gewoond in het gebied dat onder controle was van IS. Vanaf 27 januari 2019 verbleef zij samen met haar kinderen in detentiekamp Al Hol in Syrië. Daar heeft zij op [datum02] 2019 haar tweede kind gekregen. Na een ontsnappingspoging heeft de verdachte vastgezeten in een gevangenis en daarna, in juli 2020, is zij in kamp Al-Roj terecht gekomen. In november 2022 is zij naar Nederland gebracht.
Op grond van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte, in de periode vanaf haar uitreis tot haar aankomst in kamp Al-Hol, lid is geweest van IS en gedragingen heeft ondersteund die bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van die organisatie en daardoor heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt bovendien uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ten aanzien van dit feit het ten laste gelegde medeplegen bewezen kan worden.
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte toen zij in de kampen verbleef, nog enige deelnemingshandeling heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde deelname voor zover dit ziet op de periode na 27 januari 2019.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 24 september 2013 tot en met 27 januari 2019 tezamen en in vereniging heeft deelgenomen heeft aan de terroristische organisatie IS.
4.3.
Bewijsbeslissing feit 2
4.3.1.
Beoordeling
Aansluitend op de overwegingen met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de hiervoor reeds weergegeven feitelijke vaststellingen in samenhang met de overige door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder B, C, D, F, G, H en I opgesomde gedragingen wettig en overtuigend bewezen, zoals aangegeven in de bewezenverklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt bovendien uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ook ten aanzien van dit feit het tenlastegelegde medeplegen met betrekking tot een deel van de handelingen bewezen kan worden.
De verdachte heeft samen met haar respectievelijke echtgenoten zichzelf en/of anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft tot het plegen van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde terroristische misdrijven. Zij heeft vuurwapens en andere voorwerpen voorhanden gehad waarvan zij wist dat die bestemd waren tot het plegen van dergelijke misdrijven.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich voor haar vertrek het radicaal extremistisch gedachtegoed heeft eigen gemaakt (onderdeel A) en dat zij heeft deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd (onderdeel E).
De verdachte wordt van die onderdelen dan ook vrijgesproken.
Uit het dossier volgt evenmin dat de verdachte toen zij in de kampen verbleef, enige voorbereidings- dan wel bevorderingshandeling heeft verricht. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen voor zover die zien op de periode na 27 januari 2019.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 24 september 2013 tot en met
27 januari 2019in plaatsen in Syrië,
(telkens)tezamen en in vereniging met een ander althans alleen,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), danwel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL),
welke organisaties tot oogmerk hadden het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a Wetboek van Strafrecht) enB. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
2.
zij in de periode van 1 augustus 2013 tot en met
27 januari 2019,
in Nederland en Syrië, meermalen, (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander althans alleen,
met het oogmerk om (een) misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen,
2. gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door,
B. zich te laten informeren over het afreizen naar en verblijven in het strijdgebied in Syrië en
C. de reis naar Syrië te maken teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar een, door een terroristische organisatie zoals IS(IS/IL) gecontroleerd gebied en gedurende enige tijd te verblijven in het strijdgebied in Syrië en
D. zich te voegen bij IS(IS/IL)-strijders en (telkens) (op Islamitische wijze) een huwelijk aan te gaan met deze IS(IS/IL)-strijders, te weten [naam03] en [naam04] en [naam05] en [naam10] en een Tunesische man wiens naam vooralsnog onbekend is en een gezamenlijk huishouding te voeren met personen die eveneens deelnamen aan IS(IS/IL) en
F. zich middels internet/social media(kanalen)/mediaplatform(s) te uiten en met anderen te chatten/communiceren en berichten afbeeldingen te plaatsen en te delen, inhoudende jihadistisch getinte content/propaganda en
G. deel te nemen aan een WhatsApp chatgroep met de naam ‘[naam whatsapp-groep01]’, in welke chatgroep diverse goederen, waaronder (automatische) vuurwapens, handgranaten, een bomgordel en legerkleding werden aangeboden en gevraagd en verkocht en gekocht en (als tussenpersoon) vuurwapens en munitie en een bomgordel en handgranaten en legerkleding te (proberen te) kopen en te koop aan te bieden en
H. in Syrië (automatische) vuurwapens en explosieven voorhanden te hebben en
I. een aanvraag te doen aan de leiding van IS in Raqqa om een zelfmoordaanslag te mogen uitvoeren,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
2.

Medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is op 24 september 2013, nadat zij in korte tijd was geradicaliseerd en online de reeds in Syrië wonende jihad-strijder [naam03] had leren kennen, uitgereisd naar Syrië. Daar heeft zij zich gevoegd bij [naam03] met wie zij kort daarna is getrouwd.
Na zijn dood is de verdachte in Syrië nog vier keer getrouwd geweest met IS-strijders/leden. De verdachte heeft met haar echtgenoten een gezamenlijke huishouding gevoerd en hen zo in staat gesteld voor IS actief te zijn. In de periodes dat zij niet getrouwd was verbleef de verdachte in door IS gefinancierde (vrouwen)huizen en ontving zij geld van IS.
De verdachte heeft in de WhatsApp-groep “ [naam whatsapp-groep01] ” (de markt van het kalifaat) jihadistisch getinte propaganda gedeeld en wapens, handgranaten en een bomgordel te koop aangeboden. Zij heeft een verzoek gedaan om een zelfmoordaanslag te mogen uitvoeren, waaruit kan worden geleid dat zij bereid was te sterven voor het kalifaat. De verdachte heeft vijf jaren in het strijdgebied verbleven tot de val van het kalifaat.
Organisaties als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. In de bewezen verklaarde periode zijn door dergelijke organisaties in Syrië op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangen en burgers. Veel van die misdrijven werden gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied treft. Hoewel zij niet persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door IS gepleegde misdrijven heeft zij door zich aan te sluiten bij deze organisatie die misdrijven wel ondersteund en mogelijk gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam18] en forensisch milieuonderzoeker [naam19] hebben gezamenlijk een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 26 oktober 2023. Dit rapport houdt het volgende in:
Bij de verdachte is sprake een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een
persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke, vermijdende en borderline trekken.
De PTSS was nog niet aanwezig rond haar vertrek en tijdens haar verblijf in Syrië, maar de persoonlijkheidspathologie wel.
De verdachte ontkent de haar ten laste gelegde feiten consequent, wat het verkennen van onderliggende motieven en drijfveren niet mogelijk maakt. De rapporteurs hebben onvoldoende objectief zicht gekregen op verdachtes gedrag en leven in Syrië om hierover met zekerheid conclusies te kunnen trekken. Haar persoonlijkheidsstoornis heeft invloed op de keuzes die de verdachte maakt, maar de wijze en mate van invloed hiervan op de haar ten laste gelegde feiten is niet vast te stellen. Er kan dan ook geen advies worden gegeven over de toerekenbaarheid van de feiten.
Er is geen aanleiding om een verhoogd risico op herhaling van feiten zoals ten laste gelegd aan te nemen. Ondanks het als laag ingeschatte recidiverisico op gewelddadig extremistisch gedrag, is het wel van belang dat de verdachte behandeld wordt voor haar persoonlijkheidspathologie, zodat zij meer zicht krijgt op haar kwetsbaarheden en valkuilen (binnen intieme relaties).
Het is echter eerst van belang dat zij middels behandeling kan werken aan de verwerking van haar traumatische voorgeschiedenis en haar PTSS-klachten afnemen. Zodra de druk van dit toestandsbeeld wat is verlicht, zal er meer ruimte ontstaan voor de behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek.
Een dergelijke behandeling hoeft niet binnen een sterk beveiligde of klinische setting plaats te vinden. De verdachte zal juist in het dagelijks leven moeten kunnen werken aan de dingen waar zij tegenaan loopt. De verwachting is dat deze behandeling één tot enkele jaren in beslag zal nemen. Een meer intensief of dwingend kader is momenteel niet noodzakelijk.
Geadviseerd wordt dan ook om een dergelijke behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel met een voldoende lange proeftijd.
Het duidingsrapport van de NTA gedateerd 14 juli 2023 houdt onder meer het volgende in:
Hoewel de verdachte onder invloed stond van extremistische groeperingen, distantieert ze zich op dit moment van de praktijken en ideeën van extremistische groeperingen.
Dit beargumenteert ze op basis van haar eigen negatieve ervaringen, maar meer nog vanuit haar niet-extremistisch salafistische geloofsoriëntatie die ze zich al voor haar uitreis had eigen gemaakt. Zij was zich ervan bewust dat ze afreisde naar een gebied waar extremistische groeperingen actief waren. Hoewel de predikers die zij destijds volgde, onomwonden waarschuwden voor extremistische groeperingen, bood dat haar blijkbaar geen bescherming tegen de invloed van extremistische netwerken waarvan haar man deel uitmaakte.
De verdachte lijkt oprecht in haar distantie ten aanzien van extremisme, maar kan gezien haar geschiedenis in Syrië en haar (niet-gewelddadige) fundamentalistische geloofsoriëntatie te maken krijgen met stigmatisering. Hier blijkt de verdachte heel gevoelig voor en ze toont zich hierover ook gefrustreerd. Negatieve ervaringen kunnen haar mogelijk weer in extremistische netwerken duwen, omdat haar geloofsoriëntatie wel overtuigend is maar ook kwetsbaar voor beïnvloeding, zoals ze al heeft ondervonden.
Daarenboven is er het risico dat haar eigen niet-extremistische geloofsoriëntatie onvoldoende bescherming biedt tegen invloed van extremistische netwerken en of personen, zoals in het verleden is gebleken.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
12 december 2023. Dit rapport houdt het volgende in:
Het risico op recidive evenals het risico op extremistisch geweld wordt als gemiddeld ingeschat. De verdachte beschikt over een beperkt ondersteunend sociaal netwerk. Er zijn nog steeds zorgen over haar sociale netwerk en familiebanden. Haar kinderen zijn voor haar de grootste motivatie om een goede richting te geven aan haar leven.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf, waarbij de kans op herhaling wordt tegengegaan door een aantal (hierna te noemen) bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd te stellen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat de verdachte ruim vijf jaar in Syrië is gebleven, zij in die periode vijf keer is getrouwd met een IS-strijder, zij gebruik heeft gemaakt van de voorzieningen van IS (vrouwenhuis, financiële ondersteuning), wapens en explosieven heeft aangeboden en een verzoek heeft gedaan een zelfmoordaanslag te mogen plegen.
In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met de hierboven beschreven psychische gesteldheid (persoonlijkheidsstoornis) van de verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, rekening met het verblijf van bijna vier jaren in slechte omstandigheden in de kampen Al Hol en Al Roj. De ervaringen die de verdachte daar heeft opgedaan zullen het recidiverisico verminderen, zodat een deel van de doelen die met de straf worden beoogd al bereikt lijkt te zijn.
Alles afwegend tegen de achtergrond van de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de hiervoor vermelde (persoonlijke) omstandigheden, acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd overnemen. De verdachte heeft verklaard dat zij bereid is zich te houden aan de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd verbinden van vijf jaren, gezien de tijd die – gelet op de gedragskundige rapportage – nodig zou kunnen zijn voor de behandeling van haar persoonlijkheidspathologie en trauma’s.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard van het delict, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de beïnvloedbaarheid van de verdachte zoals door de reclassering beschreven, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 255, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
5 (vijf) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam20] (geb. [geboortedatum02] ), [naam21] (geb. [geboortedatum03] ), [naam22] (geb. [geboortedatum04] ) en [naam23] (geb. [geboortedatum05] ), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
2. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de ambulante forensische polikliniek De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang HVO Querido, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
5. de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan het voeren van inhoudelijke gesprekken met een door de reclassering aan te wijzen externe theologisch deskundige, indien en zolang de reclassering dit nodig acht;
6. de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan en een actieve inspanning verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Indien de reclassering dit nodig acht, zal de veroordeelde hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont en/of met andere instanties;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 18 januari 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHDHA:2023:2570 van 20 december 2023
2.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:771
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 463, nr. 10 p. 10
4.vgl. HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011 ECLI:NL:HR:2011:BO9814.