ECLI:NL:RBROT:2024:4087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
71-283891-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan IS en voorbereidingshandelingen van terroristische misdrijven met vrijspraak voor medische adviezen aan gewonde IS-strijder

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Somalië in 1985, die beschuldigd werd van deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en het plegen van voorbereidingshandelingen voor terroristische misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die van oktober 2014 tot maart 2019 in Syrië verbleef, zich had geassocieerd met IS en handelingen had verricht die bijdroegen aan de verwezenlijking van de terroristische doelstellingen van de organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging over de onbetrouwbaarheid van bewijs verkregen uit een in Syrië gevonden smartphone. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het geven van medische adviezen aan een gewonde IS-strijder, oordelend dat medische zorg aan gewonden, ook als deze gewonden IS-strijders zijn, niet kan worden aangemerkt als deelneming aan terroristische misdrijven. De rechtbank benadrukte dat ook IS-strijders recht hebben op medische verzorging en dat zorgverleners niet strafbaar zijn voor het verlenen van deze zorg. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van het recht op medische zorg, zelfs in het kader van terroristische activiteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71-283891-22
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedatum] 1985,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2 en 18 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort samengevat komt de verdenking neer op de volgende verwijten.
Onder 1 wordt de deelname aan een terroristische organisatie (IS) verweten.
Onder 2 wordt het plegen van handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven verweten door het plegen van de volgende feitelijke handelingen:
het zich eigen maken van het radicaal extremistisch gedachtegoed van IS;
het geven van medisch advies en/of het bieden van (financiële) hulp met betrekking ;tot de (medische) behandeling/verzorging van de gewonde IS-strijder [persoon C] ;
het voeren van een gezamenlijke huishouding met de IS-strijder;
het voorhanden hebben van een vuurwapen.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Sannes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en
4 maanden, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bruikbaarheid van de chatberichten voor het bewijs
4.1.1.
Algemeen
Belangrijke primaire bron van die bewijsmiddelen is een Samsung telefoon die in het strijdgebied in Syrië is gevonden en die in handen is gekomen van de Amerikaanse justitiële autoriteiten, meer in het bijzonder van de Federal Bureau of Investigation (hierna: FBI). Deze telefoon wordt in het dossier aangeduid met apparaat [naam telefoon 1] . De FBI heeft een image (forensische kopie) van de data van de [naam telefoon 1] verstrekt aan de Nederlandse justitiële autoriteiten. Deze kopie bevindt zich niet bij de processtukken. Bij de processtukken bevindt zich wel een Exel-bestand met chats uit de [naam telefoon 1] , dat eveneens van de FBI afkomstig zou zijn en waarover later meer.
De [naam telefoon 1] is gebruikt door de zus van de verdachte, te weten [medeverdachte] . Uit het dossier kan worden afgeleid dat zij in de app Kik gechat heeft onder de gebruikersnaam [gebruikersnaam] met het account [accountnaam] . Uit verschillende chats op de [naam telefoon 1] kan mede worden afgeleid dat de verdachte de bovengenoemde kunya’s heeft gevoerd.
De raadsman heeft een keur aan, met elkaar samenhangende, verweren gevoerd waarom de rechtbank op basis van de chats uit de [naam telefoon 1] niet zou kunnen bewijzen dat de genoemde kunya’s door de verdachte zijn gebruikt. Voor een deel zijn dit verweren die zien op de bewijswaarde van de chats. Zo heeft de raadsman bijvoorbeeld betoogd dat bepaalde chats ten onrechte aan de verdachte en haar zus [voornaam medeverdachte] worden toegeschreven omdat de verdachte zich daarin introduceert met haar kunya: “Its [naam] ”. Het is niet aannemelijk dat de verdachte zich zo bij haar zus zou introduceren.
Wat deze verweren betreft overweegt de rechtbank voor de duidelijkheid dat zij in de bewijsbijlage de chats heeft geselecteerd die volgens haar waardering tot het bewijs meewerken. Zij behoeft die selectie en waardering niet nader te motiveren en zal dat ook niet doen.
4.1.2.
De betrouwbaarheid; de forensische kopie en de Excel-lijst
De raadsman heeft ook betoogd dat het bovengenoemde bewijsmateriaal onbetrouwbaar is, omdat er verschillen bestaan tussen de resultaten van verschillende onderzoeken aan de [naam telefoon 1] en de forensische kopie die daarvan gemaakt is. De rechtbank kan daarom op basis van de chats niet bewijzen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de genoemde kunya’s, aldus de raadsman. Hij heeft er onder meer op gewezen dat alle chatgesprekken uit de [naam telefoon 1] in een apart bestand zijn toegevoegd aan de processtukken. Maar vier chats die wel in de processen-verbaal staan, zijn niet terug te vinden in dat bestand. Wel zit bij de processtukken nog een Excel-bestand met chats, maar het is volgens de raadsman onduidelijk waar dit bestand vandaan komt. De Amerikaanse justitiële autoriteiten hebben blijkens het zaaksdossier 26Niceville een digitale kopie van de [naam telefoon 1] overhandigd, maar niet blijkt dat er ook een Excel-bestand is geleverd. Het is dus onduidelijk waar dit bestand vandaan komt. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het bewijsmateriaal onbetrouwbaar is er verder nog op gewezen dat de Amerikaanse justitiële autoriteiten eerder twee andere telefoons door elkaar hebben gehaald en zich hebben vergist in data waarop in Syrië foto’s en vingerafdrukken van de verdachte zouden zijn genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Begrijpt de rechtbank de raadsman goed, dan gaat het wat betreft de ontbrekende chats om de volgende berichten.

[ AFBEELDING MET HIERIN NAMEN VAN VERDACHTEN EN MEDEVERDACHTEN ]

Alle chats uit de [naam telefoon 1] waarop de bewijsbeslissing is gebaseerd, zijn, behalve in het zaaksdossier 26Niceville, ook te vinden in een Excel-bestand, dat als elektronisch bestand met de naam [naam bestand 1] in de systemen van de rechtbank is opgeslagen en dat aan de processtukken is toegevoegd. Dit zal het Excel-bestand zijn waarop de raadsman heeft gedoeld. In dat bestand heeft de rechtbank ook de vier door de raadsman genoemde berichten gevonden (regels 8366, 8367, 8373 en 8374).
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat behalve het Excel-bestand [naam bestand 1] zich bij de processtukken ook een elektronisch stuk bevindt in
portable document format(pdf) met als titel Extraction Report - Samsung SM-N910F Galaxy Note 4. Dit is de Samsung-telefoon die wordt aangeduid met [naam telefoon 1] . Ook in dit stuk zijn vele chats te vinden maar inderdaad niet de vier chats die de raadsman heeft genoemd. Kennelijk had de raadsman het oog op alleen dit bestand toen hij betoogde dat alle chats inmiddels aan het dossier zijn toegevoegd en dat tussen die chats niet de genoemde vier chats zijn te vinden.
De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat het Excel-bestand van de Amerikaanse justitiële autoriteiten is verkregen, meer in het bijzonder van de FBI en dat dit een extractie is van de [naam telefoon 1] . Het pdf-bestand met de extractie is een bestand dat door de Nederlandse politie is gemaakt.
Wat daarvan ook zij, volgens het proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal] (zaaksdossier 26Niceville, doorgenummerd, p. 907-908) heeft het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) schriftelijke informatie ontvangen van de Amerikaanse autoriteiten. Als bijlage bij deze informatie werd een Excel-bestand meegestuurd met de bestandsnaam [naam bestand 2] . Hoewel het Excel-bestand dat aan de processtukken is toegevoegd een andere naam heeft dan in het proces-verbaal wordt genoemd, wordt in andere processen-verbaal verwezen naar het bestand [naam bestand 3] terwijl chats worden aangehaald die steeds zijn te vinden in het Excel bestand [naam bestand 1] . De rechtbank twijfelt er gelet op die inhoud van het Excel-bestand dan ook niet aan dat het Excel-bestand [naam bestand 1] het bestand is waarop het bovengenoemde proces-verbaal doelt. Aldus staat vast dat het Excel-bestand afkomstig is van de Amerikaanse justitiële autoriteiten en de chats behoren bij de [naam telefoon 1] . Daar komt bij dat op de eerste pagina van het proces-verbaal [naam proces-verbaal] (zaaksdossier 26Niceville, p. 878) de IMSI, IMEI en ICCID van de [naam telefoon 1] worden genoemd. Deze komen overeen met de IMSI, IMEI en ICCID die op het tabblad device information van het Excel-bestand staan.
Waarom er een verschil bestaat tussen het Excel-bestand en het extractie rapport in pdf is overigens niet duidelijk geworden. Dat is op zijn zachtst gezegd ongelukkig. Maar er is, als gezegd, geen reden om eraan te twijfelen dat de berichten uit het Excel-bestand op het apparaat [naam telefoon 1] zien.
Alle verweren die de betrouwbaarheid van de gegevens uit het apparaat [naam telefoon 1] in twijfel trekken worden verworpen.
4.2.
Nadere bewijsoverwegingen
4.2.1.
Over het recht
IS is een organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. [1] Van ‘deelneming’ aan een dergelijke organisatie kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. [2]
De regering merkt in de memorie van antwoord bij het wetsontwerp dat leidde tot artikel 140a Sr op, dat “de facto elke bijdrage aan een organisatie met een terroristisch oogmerk strafbaar (zal) zijn”. [3]
In eerdere uitspraken heeft deze rechtbank overwogen dat het naar het strijdgebied gaan en zich daar voegen bij een strijder van IS en met hem een huwelijk aangaan, in feitelijke zin bewijs is van het deelnemen aan IS (o.a. rechtbank Rotterdam, 29 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:9570). Daarbij dient de betrokkene te weten dat IS een terroristisch oogmerk heeft. Niet is vereist dat de betrokkene in enige vorm opzet heeft op de door IS beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd. [4]
De lijn van de rechtbank ten aanzien van deze manier van deelneming aan een terroristische organisatie vindt bevestiging in het arrest van het Hof Den Haag van 20 december 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2570), waarin het hof tot het oordeel kwam dat het voeren van een gezamenlijke huishouding met een IS-strijder onder in dat arrest genoemde omstandigheden kan worden aangemerkt als deelneming aan een terroristische organisatie in de zin van artikel 140a Sr. Omstandigheden die in dat arrest zijn genoemd, zijn het steunen van de jihadistische ideologie en het voorstander zijn van de gewapende jihadstrijd en met die overtuiging zijn afgereisd naar het strijdgebied; daar huwen met een IS-lid, terwijl die actief heeft deelgenomen aan IS en met zijn verdiensten daaruit de kostwinner was; het getalsmatig versterken van de invloedssfeer van IS; het actief uitdragen van de jihadistische ideologie en anderen aansporen om ook naar Syrië te gaan, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof oordeelde dat de verdachte hierdoor gedragingen had verricht die strekten tot, of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van de terroristische organisatie terwijl zij van het terroristische oogmerk van deze organisatie in zijn algemeenheid op de hoogte was.
Met deze overwegingen van het hof als achtergrond beoordeelt de rechtbank de feiten en omstandigheden in de situatie van de verdachte.
4.2.2.
Over de feiten
De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden bewezen.
De verdachte is eind oktober 2014 samen met haar zussen [persoon A] en [voornaam medeverdachte] vertrokken uit het Verenigd Koninkrijk en begin november 2014 aangekomen in Syrië. Een deel van haar familie was al eerder naar Syrië afgereisd en niet lang na de aankomst van de verdachte en haar zussen volgden ook haar ouders, waardoor een groot deel van de familie [familienaam] zich begin 2015 in Syrië bevond.
Eind juli 2015 is de verdachte getrouwd met [persoon B] (hierna: [persoon B] ).
Over [persoon B] schreef [voornaam medeverdachte] dat hij een Somalisch-Britse broeder (“brother”) was. Hij maakte gebruik van een telefoon, aangeduid in het dossier als apparaat [naam telefoon 2] , waarin zich onder meer verschillende
thumbnailsbevonden waarop dezelfde persoon zittend voor de vlag van IS was te zien, terwijl deze camouflagekleding droeg, het ‘tahweed-gebaar’ maakte en een op een AK-47 gelijkend vuurwapen vasthield. Uit de aangetroffen foto’s blijkt dat [persoon B] een IS strijder was. De verdachte heeft tot 21 maart 2019, de datum waarop zij aankwam in kamp Al-Hol, in door IS-gecontroleerd gebied verbleven.
In 2016 heeft de verdachte Koranlessen gegeven en heeft zij daarvoor van IS een (klein) salaris ontvangen. Op grond daarvan is bewezen dat de verdachte zich het gedachtengoed van IS eigen heeft gemaakt in de betekenis dat zij zich daarmee heeft geassocieerd met het gedachtengoed van IS en zich een aanhanger van IS heeft betoond.
Op grond van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte, in de periode vanaf haar uitreis tot haar aankomst in kamp Al-Hol, lid is geweest van IS en gedragingen heeft ondersteund die bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van die organisatie en daardoor heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
Gelet op de hiervoor reeds weergegeven feitelijke vaststellingen in samenhang met de overige door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder A en C opgesomde gedragingen wettig en overtuigend bewezen, zoals aangegeven in de bewezenverklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt bovendien uit de bewijsmiddelen dat wat betreft onderdeel C er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoot die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat ten aanzien van dit onderdeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden.
De verdachte heeft samen met haar echtgenoot zichzelf en/of anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft tot het plegen van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde terroristische misdrijven.
4.2.3.
Vrijspraken
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte heeft deelgenomen aan IS en terroristische misdrijven heeft voorbereid door medische adviezen te geven met betrekking tot de behandeling en verzorging van de gewonde IS-strijder [persoon C] . De rechtbank zal de verdachte echter vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Naar haar oordeel kunnen medische handelingen, ook als deze worden verricht aan een gewonde IS-strijder, niet worden aangemerkt als deelnemings- of voorbereidingshandelingen van terroristische misdrijven. Ook aanhangers en strijders van IS behouden uit humanitaire overwegingen altijd recht op medische zorg en behandeling. Degene die de medische zorg en behandeling verricht, kan daarvoor niet worden gestraft, ook niet als op andere gronden kan worden bewezen dat de persoon die de zorg verricht, deelneemt aan IS of terroristische misdrijven heeft voorbereid. Dat de verdachte het geven van medische adviezen wordt verweten, maakt dit niet anders. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De verdachte wordt ook van dit onderdeel vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij in de periode van 1 november 2014 tot 21 maart 2019 in Syrië
tezamen en in vereniging met één ander
heeft deelgenomen aan Islamitische Staat (IS), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, namelijk:
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
2.
zij in de periode van 1 november 2014 tot 21 maart 2019 in Syrië
tezamen en in vereniging met een ander althans alleen,
telkens met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de (meermalen) te
plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen,
door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) eigen te maken en
C. een gezamenlijke huishouding te voeren met een IS-strijder
in welke gewapende jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
2.

medeplegen van met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS en zich schuldig
gemaakt aan handelingen ter voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven.
De verdachte is eind oktober 2014 samen met haar zussen [persoon A] en [voornaam medeverdachte] naar Syrië gereisd. Zij hebben zich in Syrië gevoegd bij reeds eerder uitgereisde familieleden. Enige tijd later volgden ook de ouders van de verdachte.
In Syrië heeft de verdachte in verschillende plaatsen in het strijdgebied van IS gewoond, eerst samen met (een deel van) haar familie en later samen met haar echtgenoot - een IS-strijder - met wie zij in 2015 is gehuwd en met wie zij twee kinderen heeft gekregen.
Tevens heeft zij de Sharia onderwezen. De verdachte heeft tot de definitieve val van het kalifaat in maart 2019 in door IS-gecontroleerd gebied verbleven.
Organisaties als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. In de bewezenverklaarde periode zijn door IS in Syrië op grote schaal mensenrechten ernstig geschonden door standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangen en burgers. Veel van die misdrijven werden gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in de gebieden waar deze organisaties het voor het zeggen hadden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het door IS gecontroleerde gebied heeft getroffen. Hoewel zij niet persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door IS gepleegde misdrijven heeft zij door zich aan te sluiten bij deze organisatie die misdrijven wel ondersteund en mogelijk gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [psycholoog] en forensisch milieuonderzoeker [milieuonderzoeker] hebben gezamenlijk een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 21 maart 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van PTSS door haar ervaringen in Syrië. Deze ervaringen lijken bepaalde, vermoedelijk reeds aanwezige karaktereigenschappen, die op hun beurt weer lijken te zijn beïnvloed door een of meer als kind ondervonden trauma‘s, te hebben versterkt. Ook zal het haar terughoudendheid en aanvankelijk wantrouwen in het aangaan van sociale contacten hebben vergroot. Of er bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis (met vermijdende en afhankelijke trekken) is nog niet goed te beoordelen, doordat de PTSS op de voorgrond staat en doordat zij lange tijd niet in de maatschappij heeft kunnen leven. Hetzelfde geldt voor de vraag of er (ook) sprake is van een angststoornis.
De PTSS was niet, of in elk geval niet in deze mate, aanwezig ten tijde van het uitreizen naar Syrië. Hoe en wanneer de eerste sporen hiervan zich hebben gemanifesteerd is niet duidelijk en daarmee ook niet of en hoe eventuele traumagerelateerde problematiek haar handelen heeft beïnvloed.
De verdachte heeft een introverte karakterstructuur, een zwak zelfgevoel en een zekere (faal)angst, een vrij sterke afhankelijkheid van anderen voor het maken van beslissingen en de neiging tot het ontwikkelen van zogenaamde internaliserende psychoproblematiek onder stress (veel piekeren, zich terugtrekken, somberte, sociale isolatie). Goed denkbaar is dat de bij haar geconstateerde onzekerheid, het gebrek aan vertrouwen in zichzelf en haar eigen beslissingen en inschattingen, en hiermee haar verhoogde afhankelijkheid van anderen (haar familie) in het ten laste gelegde, indien bewezen, hebben doorgespeeld. Dit is tegelijkertijd sterk verweven (geweest) met de situationele omstandigheden, althans zoals die naar voren komen uit het milieuonderzoek (lees: dat verschillende familieleden van de verdachte reeds waren vertrokken).
Al met al is niet precies te achterhalen in welke psychische staat zij was voorafgaand aan en tijdens haar verblijf in Syrië. Hierdoor is niet te onderbouwen dat ten laste gelegde haar in sterk verminderde mate toe te rekenen zou zijn (geweest).
De verdachte is intelligent en zegt iedere vorm van hulp te willen aanvaarden, in de hoop weer een plek te kunnen bemachtigen in de maatschappij voor haar zelf en haar kinderen. Dat zij zich (al dan niet opnieuw) actief zal interesseren voor jihadistische ideologie, en hieraan verbonden daden, ligt niet in de lijn der verwachting. De verdachte is in essentie nog steeds onzeker en twijfelachtig over haar eigen kunnen en inzichten, en hierdoor gevoelig door beïnvloeding van anderen. Dit geldt vooral met betrekking tot haar familieleden. Tegelijkertijd is de verdachte geschrokken van alles dat haar sinds haar vlucht naar de verschillende kampen is overkomen, is zij gericht op een veilige toekomst voor haar zelf en haar kinderen en is haar persoonlijkheid in de kern (spannings)vermijdend en niet gewelddadig, dat de klinisch ingeschatte kans op (steun voor) jihadistisch/extremistisch geweld, in welke vorm dan ook, als klein wordt ingeschat.
Het duidingsrapport van de NTA gedateerd 14 juli 2023 houdt onder meer het volgende in:
Op dit moment is er bij de verdachte geen sprake van het eigen maken van radicaal extremistisch gedachtegoed. De verdachte beleeft haar geloof op een persoonlijke manier, waarbij ze een zoekende, gereserveerde en niet-politieke houding aanneemt. Ze distantieert zich van politiek-religieuze argumenten die extremistische attitudes legitimeren en de legitimering van het kalifaat van ISIS en diens gebruik van dwang en geweld in het bijzonder.
Er is op dit moment tevens geen sprake van een ideologische overtuiging bij de afweging van de verdachte om al dan niet geweld toe te passen. Ze staat een niet-gewelddadige,
tolerante en inclusieve houding ten aanzien van andersdenkenden voor en bekritiseert anderen die deze niet hebben. Ook distantieert ze zich van de legitimering van extremistisch geweld en het plegen van aanslagen. De verdachte spreekt zich duidelijk uit tegen ISIS en diens staatsvorm en de legitimering van geweld door extremistische groeperingen in het algemeen. Omdat ze zich niet wenst uit te spreken over familieleden, blijft het onduidelijk hoe ze zich verhoudt tot familieleden die zich wel ingelaten hebben/inlaten met extremistische groeperingen en welke invloed deze personen op haar hebben gehad.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 maart 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte wil met de reclassering niet over het dossier praten. Ook het onderwerp familie dat een zeer grote rol speelt in het dossier, blijft onbesproken. Door het ontbreken van informatie en verdachtes zwijgende houding, wordt het de reclassering bemoeilijkt conclusies te trekken over mogelijke interventies ter ondersteuning van haar re-integratie en heeft de reclassering geen adequaat beeld kunnen krijgen omtrent de recidiverisico’s.
Het risico op extremistisch geweld kan niet worden ingeschat omdat er onvoldoende objectiveerbare informatie is om tot een onderbouwde score te kunnen komen.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de activiteiten van de verdachte binnen de terroristische organisatie van belang zijn.
De rechtbank weegt mee dat de verdachte een lange periode in IS-strijdgebied in Syrië is gebleven, getrouwd is geweest met een IS-strijder en de Sharia heeft onderwezen.
In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met het verblijf van bijna vier jaar in slechte omstandigheden in het kamp Al Hol en de tijd die de verdachte in een gevangenis heeft doorgebracht. De verdachte is als gevolg van deze gebeurtenissen gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis. De ervaringen die de verdachte daar heeft opgedaan zullen het recidiverisico verminderen, zodat een deel van de doelen die met de straf worden beoogd al bereikt lijkt te zijn.
Alles afwegend tegen de achtergrond van de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de hiervoor vermelde (persoonlijke) omstandigheden, acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te noemen duur passend en geboden.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd overnemen met uitzondering van het contactverbod en locatiegebod. De verdachte heeft verklaard dat zij bereid is zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 83, 83a, 96, 140a, 157, 176a, 288a, 289 en 289a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener voor haar problematiek zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
- de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan en een actieve inspanning verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte, een legaal inkomen en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Indien de reclassering dit nodig acht, zal zij hierbij samenwerken met de gemeente waarin zij woont of met andere instanties. De veroordeelde zal in dit verband toestemming geven voor uitwisseling van informatie tussen de betrokken instanties en reclassering;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 mei 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot 21 maart 2019 in Syrië en/of Irak
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan Islamitische Staat (IS), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, namelijk:
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2 en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
(artikel 140a)
2.
zij op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2014 tot 21 maart 2019 in Syrië en/of Irak
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
telkens met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de (meermalen) te
plegen misdrijven:
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
1. een ander heeft getracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
2. gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich en/of anderen heeft getracht te verschaffen, en/of
3. een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad waarvan zij, verdachte, wist dat
deze bestemd waren tot het plegen van het misdrijf,
door
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) eigen te maken en/of
B. (medisch(e)) advies/adviezen te geven en/of (praktische/financiële) hulp (aan) te bieden met betrekking tot de (medische) behandeling/verzorging van de gewonde IS-strijder [persoon C] en/of de overplaatsing van die [persoon C] naar een ander (IS-)ziekenhuis en/of
C. een gezamenlijke huishouding te voeren met een of meer IS-strijder(s) en/of deelnemer(s) van IS en/of
D. (een) (automatische) vuurwapen(s) voorhanden te hebben,
in welke gewapende jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het
teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk.
(artikel 96 lid 2 jo. 83 en/of 157 en/of 176a en/of 288a en/of 289 en/of 289a Sr)

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHDHA:2023:2570 van 20 december 2023
2.HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161 en HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:771
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28 463, nr. 10, p. 10
4.vgl. HR 8 oktober 2002, NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814