ECLI:NL:RBROT:2024:12501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
ROT 22/6122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete opgelegd aan een pluimveevangbedrijf wegens vangletsel bij kuikens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een boete van € 1.500,- beoordeeld. De boete was opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur wegens een overtreding van de Wet Dieren, specifiek voor het veroorzaken van vangletsel bij kuikens. Eiseres betwist de overtreding en stelt dat de vastgestelde bloedingen aan de slachtlijn niet met voldoende zekerheid aan het vangen van de kuikens kunnen worden toegeschreven. De rechtbank oordeelt dat er te veel twijfel bestaat over de oorzaak van de bloedingen en dat de bewijslast niet is geleverd door de verweerder. Hierdoor wordt de boete vernietigd en het besluit van de minister herroepen. De rechtbank benadrukt het belang van de onschuldpresumptie en concludeert dat eiseres het voordeel van de twijfel moet krijgen. De uitspraak heeft ook financiële gevolgen, waarbij de verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6122

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: J.A. Brok),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.G. Top).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 1.500,- die verweerder haar met het besluit van 1 juli 2022 heeft opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 november 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
Een enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam] (bestuurder van eiseres), en mr. J.S. Geurtjens als gemachtigde van verweerder.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen voor behandeling op een nieuwe zitting door de meervoudige kamer. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank schriftelijk vragen gesteld aan verweerder. Bij brief van 4 oktober 2024, aangevuld met een stuk van 11 oktober 2024, heeft verweerder hierop antwoord gegeven. Ook eiseres heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 23 oktober 2024, gelijktijdig met het beroep van het pluimveebedrijf dat eiseres voor het vangen van kuikens had ingeschakeld (ROT 23/1701). Namens eiseres zijn verschenen haar bestuurder [naam] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. M.L. Batting, bijgestaan door [naam] , senior toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- voor het volgende beboetbare feit, dat ook wel wordt samengevat als ‘vangletsel’: “De vangploeg, als tijdelijk houder, zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd, waardoor de dieren onnodig pijn en lijden is berokkend.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening [1] .
Het bedrag van € 1.500,- is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
3. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 24 september 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: donderdag 26-08-2021, omstreeks 19.56 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij omstreeks 19.56 uur in de panklaarafdeling van Plukon Goor B.V. Ik bevond mij bij de eerste overhanger en zag de kuikens afkomstig uit stal 1 van pluimveehouder [het pluimveebedrijf] . Bij controle van de slachtlijst betreffende de koppelwisseltijden, bleek dat de kuikens die op dat moment werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren. Ik zag veel karkassen met letsel, waarop ik besloot om een vangletselcontrole uit te voeren. Ik heb de letseltellingen uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 7 bij K-PLWLZ-WV01.
Ik zag omstreeks 19.56 uur, tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten bij bovengenoemd koppel, 16 karkassen met donkerrode tot paarse bloedingen van groter dan 3 cm aan de vleugels en borst. Bij een bandsnelheid van 10.000 kuikens per uur zag ik 333 kuikenkarkassen voorbij komen, ervanuit gaande dat alle haken bezet waren. Hier was dus sprake van 4,80 % vangletsel. De bandsnelheid heb ik geverifieerd door op de teller vande bandsnelheid te kijken.
Ik zag omstreeks 20.04 uur, tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten bij bovengenoemd koppel, 12 karkassen met donkerrode tot paarse bloedingen van groter dan 3 cm aan de vleugels. Bij een bandsnelheid van 10.000 kuikens per uur zag ik 333 kuikenkarkassen voorbij komen, ervanuit gaande dat alle haken bezet waren. Hier was dus sprake van 3.60% vangletsel. De bandsnelheid heb ik geverifieerd door op de teller vande bandsnelheid te kijken.
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 7 bij K-PL-WLZ-WV01. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 4.20% vangletsel. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
[…]
Uit navraag bij de transporteur bleek dat er tijdens transport niets is gebeurd wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Ook blijkt uit navraag bij de exploitant van het slachthuis en uit de bevindingen tijdens het reguliere toezicht dat dergelijke letsels niet op het slachthuis hebben kunnen ontstaan.
De letsels bestonden uit ernstige tot zeer ernstige donkerrode tot paarse bloedingen, groter dan 3 cm, voornamelijk aan de vleugels en borst. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
• Ik zag op de laadbon van de eerste auto vermeld staan dat de vertrektijd van de eerste auto vanaf de veehouderij 15.30 uur was
• Tijd van mijn eerste inspectie was omstreeks 19.56 uur;
Volgens de laadbon was het laden van de kuikens om 14.30 uur begonnen.
Het letsel is dan ongeveer maximaal 5 uur en 26 minuten oud (zie bijlage laadbon).
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake was van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
Op de laadbon staat de vangploeg vermeld. Hieruit blijkt dat de dieren zijn gevangen door [eiseres] uit [plaats] .
De vangploeg is als tijdelijk houder van de dieren verantwoordelijk voor de omgang met de dieren tijdens het vangen en het plaatsen van de dieren in de kratten en dientengevolge het welzijn van het pluimvee op dat moment. Deze vangploeg heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd, waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert aan dat de overtreding niet is bewezen. De toezichthouder heeft zonder bewijs of verificatie letsels geteld en eiseres betwijfelt dat in 0,36 seconden per kuiken de grootte en kleur van een bloeding goed kan worden beoordeeld. Eiseres twijfelt ook aan de deskundigheid van de toezichthouder en aan de juistheid van het rapport van bevindingen. Ten onrechte zijn ook diverse stukken niet bij het rapport gevoegd, zoals het bewijs van afkeuring en gegevens betreffende het transport. Een bloeding kleurt volgens verweerder naar donkerrood-paars in twaalf uur maar wanneer de bloeding die kleur precies krijgt blijft onduidelijk, terwijl een toezichthouder uren na het vangen maar eerder dan 12 uur een vangletseltelling uitvoert. Overigens gaat verweerder uit van een tabel uit 1996 en die is thans niet meer toepasbaar. Eiseres betwist dat vangletsel kan worden vastgesteld op basis van donkerrode bloedingen die uren later door een toezichthouder worden gezien. Zij verwijst daarbij naar een stuk van dierenarts M.J.J. Wiering en een stuk van De Kippendokter [2] . De controle op vangletsel zou in de stal moeten plaatsvinden, alleen dan kan worden uitgesloten dat het letsel elders is ontstaan. De vermelding in het rapport dat niet is gebleken van calamiteiten is een standaardtekstblok, zonder argumenten
.Volgens eiseres kan letsel ook op een ander moment in de keten zijn veroorzaakt, bijvoorbeeld bij het transport of op de slachterij, en daarvoor is eiseres niet verantwoordelijk
.Verder wijst eiseres erop dat drie werknemers van haar vangbedrijf slechts de vangmachine van het pluimveebedrijf hebben bestuurd en de kuikens niet hebben vasthouden. Als er al vangletsel is, dan is dat veroorzaakt door de vangmachine en de pluimveehouder is verantwoordelijk voor deugdelijk onderhoud en actuele software van de machine. Eiseres heeft jarenlange ervaring, is erkend en geaccrediteerd en zij doet voldoende om het welzijn van de dieren te waarborgen; meer mag van haar niet worden verwacht. Ten slotte wijst eiseres op de conclusies in een rapport over bestuurlijke boetes ten aanzien van de Wet dieren. [3]

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of verweerder eiseres terecht een boete heeft opgelegd voor letsel dat de dieren hebben opgelopen en dat door of bij het vangen zou zijn ontstaan. Daarbij merkt de rechtbank het volgende op. De afgelopen jaren is een vaste lijn van rechtspraak ontstaan over het vaststellen en beboeten van vangletsel. De rechtbank heeft in recente ontwikkelingen, waaronder in het bijzonder het rapport
Vang- en ketenletsel bij vleeskuikens op verschillende momenten in de ketenvan Wageningen University & Research (WUR) van dit jaar (WUR-rapport 2024) [4] , aanleiding gezien om deze wijze van het vaststellen en beboeten van vangletsel (opnieuw) in een meervoudige kamer aan de orde te stellen.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. In de bijlage bij deze uitspraak staan de relevante citaten uit de in de uitspraak genoemde publicaties.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat in een geval als het onderhavige, waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Verweerder moet daarom het bewijs leveren dat eiseres bij het vangen van de kuikens de onder 2. genoemde bepalingen van de Transportverordening niet heeft nageleefd waardoor de dieren onnodig pijn of lijden is berokkend.
6.2.
Voor dat bewijs steunt verweerder op de in het rapport van bevindingen beschreven constatering door de toezichthouder dat bij de kuikens sprake was van vangletsel. Toezichthoudend dierenartsen van de NVWA stellen niet op heterdaad (tijdens het vangen in de stal) vast dat de kuikens letsel wordt berokkend, maar doen dit op basis van een reconstructie achteraf in de slachterij. [5] Als een toezichthouder daar (vanaf de aanvoer van de kuikens tot en met de post mortem-keuring) aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel bij de kuikens, of als sprake is van een periodieke controle, wordt door de toezichthouder een vangletseltelling uitgevoerd bij de ontvederde dieren aan de slachtlijn. Bij een bandsnelheid variërend van 7.500 tot 15.000 kuikens per uur (wat neerkomt op 0,5 tot 0,2 seconde per kuiken) tellen de toezichthoudend dierenartsen twee keer twee minuten alle kuikens met donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal 3 centimeter aan vleugel, borst of poot. Volgens verweerder moeten deze bloedingen bij het vangen zijn ontstaan, omdat ze gezien de kleur en grootte uren eerder zijn ontstaan en andere oorzaken voor het ontstaan ervan (bij het transport of op het slachthuis) zijn uitgesloten. Als een toezichthouder vaststelt dat gemiddeld 2% [6] van de getelde kuikens donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal 3 centimeter aan vleugel, borst of poot heeft, wordt een boete opgelegd; dikwijls zowel aan de pluimveehouder als de vangploeg (zoals ook in dit geval).
6.3.
Deze door de NVWA gehanteerde methode om vangletsel vast te stellen is in eerdere rechtspraak van deze rechtbank en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in zijn algemeenheid niet ondeugdelijk geacht. Verweerder heeft ter onderbouwing van de gebruikte methode in eerdere zaken verwezen naar onder meer de tabel van Bremner en Johnston [7] , wetenschappelijk onderzoek van Hamdy [8] en Northcutt [9] en een rapport van WUR uit 2019. [10] Thans is meer informatie bekend, zoals het WUR rapport 2024, waarin het onder meer draait om de onderzoeksvragen ‘wat zijn de oorzaken van vangletsel en overig letsel/schade en hoe kunnen we letsel/schade in het proces van vangen tot aan slacht voorkomen of verminderen?’ en ‘welke methode en plaats van scoren geeft voldoende inzicht in het ontstaan van het letsel/schade?’. Ook heeft verweerder in de onderhavige zaak voor het eerst verwezen naar een opinie van European Safety Food Authority (EFSA) [11] , een antwoord van European Union Reference Centre for Animal Welfare for Poultry and other small farmed animals (EURCAW) [12] en een wetenschappelijk artikel van Saraiva. [13] Mede naar aanleiding van het WUR-rapport 2024 en deze nieuwe informatie bestaat er bij de rechtbank inmiddels zodanige twijfel dat zij niet meer kan concluderen dat verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan. Deze twijfel betreft de vraag of de kleur van de gescoorde bloedingen aan de slachtlijn (donkerrood-paars) een voldoende sterke aanwijzing vormt voor de conclusie dat deze bloedingen bij het vangen zijn veroorzaakt. Daarnaast betreft de twijfel de vraag of andere oorzaken met een voldoende mate van zekerheid kunnen worden uitgesloten. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
6.4.
De rechtbank stelt voorop dat de door de NVWA gehanteerde methode voor het vaststellen van vangletsel (en daarmee voor het handhaven van de daarvoor geldende EU-regels) alleen in Nederland wordt toegepast. Verweerder heeft in de reactie van 4 oktober 2024 gesteld dat de werkwijze van de NVWA een op Europees niveau beproefde methode is, maar zoals ter zitting door verweerder is bevestigd zijn er geen andere lidstaten die eenzelfde methode hanteren. Dit lijkt ook te volgen uit de publicatie van EURCAW. Daarbij volgt uit deze publicatie van EURCAW [14] dat er, voor zover EURCAW bekend, in de literatuur geen methode bestaat voor het vaststellen van letsels bij kuikens aan de slachtlijn.
6.5.
Verweerder heeft ter onderbouwing van de gehanteerde methode gewezen op het WUR-rapport uit 2019, waarin staat dat het scoren van grote bloedingen bij pluimvee aan de slachtlijn een valide methode
lijktvoor het vaststellen van vleugelbloedingen veroorzaakt door het vang- en laadproces. [15] Deze formulering laat echter ruimte voor twijfel en heeft bovendien alleen betrekking op vleugelbloedingen, terwijl de NVWA bij het vaststellen van vangletsel ook bloedingen aan borst en poot meetelt. Verder meent verweerder dat de geschiktheid van de gebruikte methode wordt bevestigd door internationaal wetenschappelijk onderzoek. Een belangrijke pijler van de door de NVWA gebruikte methode is het schatten van de ouderdom van een bloeding aan de hand van de kleur, maar uit het door de NVWA aangehaalde wetenschappelijke onderzoek volgt niet buiten redelijke twijfel dat de kleur van een bloeding zonder meer voldoende duidelijkheid kan bieden over de ouderdom daarvan, in elk geval niet voor zover het gaat om het verkleuren van helderrood naar donkerrood-paars. De rechtbank wijst in dat kader ook op een studie van Griffiths [16] (in de EFSA-opinie is gewezen op diens convention paper), waaruit volgt dat elk onderzoek dat wordt uitgevoerd om de leeftijd van blauwe plekken te bepalen, verband moet houden met de daarbij betrokken weefsels. Eiseres heeft er eerder, onder verwijzing naar de verklaring van Westendorp, ook op gewezen dat antidatering van bloeduitstortingen op basis van (uitsluitend) een visuele beoordeling niet mogelijk is. [17]
6.6.
Het standpunt van verweerder over de verkleuring en ouderdom van een bloeding is terug te voeren op een tabel (opgenomen in de bijlage) afkomstig uit een onderzoek van Hamdy uit 1960 [18] en gepubliceerd in een boek van Bremner en Johnston [19] . In deze tabel staat dat een rood gekleurde bloeding twee minuten oud is en dat deze vervolgens in twaalf uur verkleurt naar donkerrood-paars. In diverse latere wetenschappelijke publicaties is dit overgenomen. Op zichzelf staat niet ter discussie dat de kleur van een bloeding verandert van helderrood naar donderrood-paars. Het gaat erom hoe snel dit proces verloopt. Hierover geeft de kleurentabel op zichzelf geen duidelijkheid. Verder valt op dat, blijkens de begeleidende tekst bij de tabel, de verkleuring is waargenomen bij levende dieren. Verweerder heeft de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat deze tabel ook bedoeld is en voldoende fijnmazig is om te kunnen worden gebruikt bij het voldoende nauwkeurig bepalen van de ouderdom van een bloeding bij dode kippen in de tijdsspanne tussen twee minuten en twaalf uur. Er is ook niet gebleken dat hiervoor steun is te vinden in wetenschappelijke onderzoeken. Zo lijkt de EFSA in haar Scientific Opinion juist een ander tijdspad voor te staan: namelijk dat een bloeding tussen twaalf en vierentwintig uur verkleurt naar donkerrood tot paars. [20] Daarnaast merkt de rechtbank op dat verweerder in het verleden ook niet eenduidig lijkt te zijn geweest in de toepassing van de tabel in vangletselzaken. Verweerder heeft in verschillende zaken wisselende standpunten ingenomen ten aanzien van het moment waarop een bloeding in elk geval donkerrood is geworden. Zo is benoemd dat dit na enkele uren plaatsvindt, na een uur of vijf, na zes uur, maar ook al na twee uur. [21]
6.7.
In de beantwoording van de vragen van de rechtbank in deze zaak heeft verweerder geen verdere, duidelijke inkadering voor wat betreft de tijdspanne van de verkleuring gegeven, maar volstaan met een verwijzing naar de literatuur en de reactie van twee toezichthoudend dierenartsen van de NVWA. Verweerder stelt in het stuk van 4 oktober 2024 (en heeft dit op de zitting meermaals herhaald) dat een bloeding gemiddeld zes uur nodig heeft om donkerrood te kleuren. Daarbij verwijst verweerder naar het onderzoek van Nothcutt. [22] In dat stuk staat evenwel alleen dat een bloeding na zes uur het meest dieprood of het donkerste rood is, maar dat maakt nog niet duidelijk vanaf welk moment of stadium een bloeding zodanig donker is geworden dat deze als donkerrood of paars kan worden waargenomen door de toezichthouders. Andersom geredeneerd maakt een uitgangspunt dat een bloeding na een uur of vijf niet meer helderrood maar donkerrood zal zijn (zoals meermaals door het CBb is overwogen [23] ) nog niet duidelijk wanneer een bloeding donkerrood is geworden. Hoe de kleur van een bloeding zich ontwikkelt na twee minuten, is voor de rechtbank te onduidelijk.
6.8.
Daarbij is van belang dat er ook aanwijzingen zijn dat de verkleuring (veel) sneller kan gaan en dat de snelheid en de wijze van verkleuring afhangt van diverse omstandigheden. Zo is in eerdere zaken (en opnieuw door eiseres in onderhavige zaak) verwezen naar een (weliswaar beperkt en niet wetenschappelijk) onderzoek van pluimveedierenarts Wiering [24] , waarin is geconcludeerd dat sommige kuikens al na drie tot tien minuten rood-paarse bloedingen hadden. Ook is in eerdere zaken een verklaring van een pluimveedierenarts [25] overgelegd waarin staat dat bloedingen al binnen een minuut paarsblauw kunnen kleuren. Weliswaar heeft de rechtbank deze stukken op zichzelf eerder onvoldoende bevonden [26] om afbreuk te kunnen doen aan de betrouwbaarheid van de methode van de NVWA, maar dat neemt niet weg dat zij wel aanknopingspunten vormen die bijdragen aan de thans bij de rechtbank bestaande twijfel. Een dergelijk aanknopingspunt is ook het op de zitting besproken stuk van veterinair adviseur drs. W.J. Tondeur, [27] die verklaart dat het proces van kleurverandering voor een deel van de bloedingen trager of juist versneld verloopt en dat die variatie onder meer wordt veroorzaakt door de invloed van de omgevingstemperatuur, diergerelateerde verschillen in bloedstollingsprocessen, verschillen tussen arteriële en veneuze bloedingen en de locatie van de bloeding. Ook het WUR-rapport van 2024 [28] vermeldt dat de buitentemperatuur van invloed is op het eerder of later zichtbaar worden van een bloeding. Dat er variaties in de verkleuring van bloedingen mogelijk zijn, ziet de rechtbank ook bevestigd in het door verweerder genoemde wetenschappelijke onderzoek. Zo vermeldt Northcutt [29] dat de ouderdom van vleugelbloedingen moeilijker is vast te stellen vanwege de grote kleurvariaties die in vleugels optreden en omdat de aders daar dichter bij de huid liggen. Ook bleek uit zijn onderzoek dat bloedingen bij de vleugels met de tijd lichter werden terwijl borstbloedingen juist donkerder werden. Verweerder heeft in reactie hierop erkend dat er wel verschillen kunnen zijn naar gelang de locatie van een bloeding, maar volgens verweerder blijft niettemin gelden dat bloedingen (ongeacht de locatie) na gemiddeld zes uur een donkerrode tot paarse kleur hebben. De rechtbank ziet hiervoor evenwel geen bevestiging in het onderzoek van Nortcutt en verweerder heeft die stelling ook niet nader onderbouwd.
6.9.
Maar ook als de rechtbank verweerder zou volgen in zijn standpunt dat een bloeding na gemiddeld zes uur donkerrood-paars is geworden, blijven er onduidelijkheden bestaan. Verweerder heeft namelijk in zijn brief van 4 oktober 2024 aangegeven dat, gelet op het tijdsverloop in de diverse schakels, [30] een vangletseltelling aan de slachtlijn gemiddeld 2,5 tot 8,5 uur na het vangen wordt uitgevoerd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe dit zich verhoudt tot de hiervoor genoemde zes uur. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat, als een telling na 2,5 uur wordt uitgevoerd, er voor bij het vangen ontstane bloedingen te weinig tijd zal zijn geweest om donkerrood-paars te kleuren, en dat er dan dus weinig zal worden gescoord. In de brief van 4 oktober 2024 heeft verweerder echter gesteld dat, als het scoren tussen 2,5 uur en 8,5 uur plaatsvindt, het buiten redelijke twijfel is dat die bloeding tijdens het vangen en laden is ontstaan. Dit rijmt niet met elkaar. Bovendien, uitgaande van de gestelde benodigde zes uur voor het donkerrood-paars kleuren van een bloeding, is dus niet uitgesloten dat bij een telling 2,5 uur na het vangen bloedingen worden gescoord die niet bij het vangen zijn ontstaan, maar eerder. Voorts sluit de stellingname van verweerder (over de zes uur) niet uit dat bloedingen zijn ontstaan na het vangen (bijvoorbeeld tijdens het transport), nu (ook volgens verweerder) het transport tot drie uur kan duren en de wachttijd op het slachthuis kan oplopen tot vier uur.
6.10.
Weliswaar wijst verweerder erop dat het bij de vaststelling van de ouderdom van een bloeding op basis van de kleur gaat om bandbreedten en een gemiddelde in een glijdende schaal, maar dat maakt die vaststelling tegelijk ook minder nauwkeurig en daarmee voor de rechtbank minder goed controleerbaar. Eerder heeft de rechtbank over die glijdende schaal geoordeeld [31] dat het bij de beoordeling door de toezichthouder aan de slachtlijn niet gaat om de exacte kleurschakeringen en een nauwkeurige tijdsbepaling maar om het algemene uitgangspunt dat een donkerrood tot paarse bloeding niet recent maar al langer (meerdere uren) geleden is ontstaan. Gelet op alle hiervoor benoemde twijfelpunten en onduidelijkheden, en gelet op wat hierna wordt overwogen over mogelijke andere oorzaken, vindt de rechtbank dit uitgangspunt echter thans te vaag om aan de hand daarvan met een voldoende mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat een donkerrode tot paarse bloeding bij het vangen is ontstaan. Dit geldt te meer als ervan wordt uitgegaan dat, zoals verweerder in de reactie van 4 oktober 2024 heeft toegelicht, een vangletseltelling 2,5 tot 8,5 uur na het vangen wordt uitgevoerd.
6.11.
Aan het voorgaande doet niet af dat verweerder behalve naar de kleur ook naar de grootte van een bloeding kijkt en alleen bloedingen van 3 centimeter of groter worden gescoord. Verweerder wijst erop dat eventueel op het slachthuis ontstane bloedingen (door verplaatsen, kantelen of aanhangen) zich niet tot die grootte ontwikkelen omdat die bloedingen zich na bedwelming (door een zeer lage hartslag) nauwelijks uitbreiden en het proces op het slachthuis daarvoor te kort is. Doordat alleen bloedingen van minimaal 3 centimeter worden gescoord, meent verweerder dat uitgesloten is dat deze kort voor het aansnijden op het slachthuis zijn ontstaan. Hiermee is echter niet gezegd dat de bloedingen niet op een eerder moment in de keten kunnen zijn ontstaan. Bovendien, uitgaande van de door verweerder beschreven periode tussen het vangen en slachten in de reactie van 4 oktober 2024, is niet op voorhand uitgesloten dat een bloeding van minimaal 3 centimeter op het slachthuis is ontstaan, nu de tijd die de dieren blijkens deze reactie op het slachthuis doorbrengen nog voor zij verdoofd worden, gemiddeld tussen de één en de vier uur bedraagt. Overigens mist de rechtbank een voldoende onderbouwing op dit punt. Daarbij is van belang dat verweerder, anders dan ten aanzien van de kleur van een bloeding, ten aanzien van de grootte niet naar literatuur of (wetenschappelijk) onderzoek heeft verwezen.
6.12.
De overtuiging van verweerder dat bij een telling alleen letsel wordt gescoord dat bij het vangen is ontstaan, berust niet alleen op het hiervoor besproken uitgangspunt dat donkerrood-paarse bloedingen van minimaal 3 centimeter een bepaalde tijd nodig hebben om te ontstaan, maar ook op de aanname dat die letsels niet elders in de keten kunnen zijn ontstaan. Hoewel ook de rechtbank heeft geconstateerd dat in de hiervoor benoemde literatuur (zoals de WUR-rapporten, de EFSA-opinie en het onderzoek van Saraiva) het vangen als een belangrijke oorzaak van donkerrood-paarse bloedingen van minimaal 3 centimeter wordt gezien, is de rechtbank van oordeel dat andere oorzaken niet met een voldoende mate van zekerheid kunnen worden uitgesloten. Zo volgt uit de EFSA-opinie [32] , onder verwijzing naar histologisch onderzoek van Griffiths [33] , dat 40% van de bloedingen afkomstig was van het vangen en kratten. [34] Bij dat onderzoek, waarbij niet alleen acht is geslagen op de kleur van de bloeding maar ook op de weefsels, was dus een groot deel van de bloedingen op een ander moment ontstaan. Ook WUR concludeert in het rapport van 2024 [35] dat in elke schakel van de keten letsel en/of schade kan ontstaan en dat er in het onderzoek een toename van letsel (bloedingen en vleugelbreuken/dislocaties) werd gezien in de tijd. Volgens verweerder kunnen de getelde bloedingen niet in andere schakels van de keten zijn ontstaan, maar de rechtbank ziet hiervoor onvoldoende dragende onderbouwing.
6.12.1.
Zo stelt verweerder dat als bij het transport sprake is van een calamiteit (zoals een ongeluk) veel meer kuikens letsel zullen hebben, namelijk 30 tot 40%, maar deze stelling is niet nader onderbouwd. De rechtbank heeft gevraagd waarop dit percentage is gebaseerd maar hierop is in het schrijven van verweerder van 4 oktober 2024 geen antwoord gekomen. Wel is gesteld dat de ervaring leert dat een calamiteit bij transport door een chauffeur wordt gemeld. De rechtbank volgt eiseres echter in haar tegenwerping op dit punt dat er niet van kan worden uitgegaan dat chauffeurs altijd alles melden (bijvoorbeeld één of meerdere keren hevig remmen) omdat zij daarbij geen belang hebben. Verder stelt verweerder dat zonder een noemenswaardige calamiteit bij het transport geen letsel zal ontstaan. Hooguit kunnen rode vleugeltips ontstaan (doordat de kuikens in de containers hevig gaan fladderen, bijvoorbeeld bij onvoorzichtig rijden), maar die worden bij een vangletseltelling niet gescoord. Daarbij verwijst verweerder naar de opinie van de EFSA en de daarin aangehaalde bevinding van Saraiva [36] dat een toename van de transportduur niet leidt tot een toename van het risico op bloedingen, wat erop wijst dat het letsel bij het laden op het pluimveebedrijf is ontstaan. De rechtbank leest daarin evenwel niet dat het ontstaan van bloedingen tijdens transport wordt uitgesloten. Overigens vermeldt de EFSA ook dat anderzijds uit onderzoek volgt dat bij kalkoenen wel een relatie werd gezien tussen de transportduur en de prevalentie van bloedingen. [37] Voorts begrijpt de rechtbank uit het stuk van EURCAW dat wel degelijk ook door het transport bloedingen kunnen ontstaan. [38] Ook WUR sluit in het rapport uit 2024 niet uit dat transport letsel kan veroorzaken; het kan daarbij ook gaan om grote bloedingen. [39] Verder stelt WUR vast dat sprake is van een toename van vleugelbreuken na transport en hoewel de NVWA geen vleugelbreuken als zodanig telt, begrijpt de rechtbank uit de toelichting van verweerder dat breuken (vrijwel) altijd gepaard gaan met bloedingen. Verweerder wijst er wel terecht op dat de kuikens in het WUR-onderzoek uit 2024, in vergelijking met het normale vangproces, een extra moment zijn “gehanteerd” en dat dit volgens WUR voor 90% de toename van grote bloedingen na het transport verklaart. [40] Dit ziet echter alleen op grote bloedingen zonder dislocaties of breuken en biedt dus geen verklaring voor de geconstateerde toename van vleugelbreuken na transport. Ook wijst verweerder er op zichzelf terecht op dat WUR in het onderzoek van 2024 uitgaat van een ruimer begrip van transport dan verweerder door ook het laden tot het transport te rekenen, maar dat nu juist het laden een belangrijke factor zou zijn bij de toegenomen letsels die WUR na transport ziet, is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat de kuikens in de containers vrijwel geen bewegingsruimte hebben en daarom ook eigenlijk geen letsel kunnen oplopen tijdens het transport. De rechtbank ziet niet in waarom dit tijdens het laden van de containers anders zou zijn. Daarbij heeft de bestuurder van eiseres op de zitting toegelicht dat bij het laden de containers één voor één worden opgetild door een shovel die beschikt over een accumulator om schokken op te vangen.
6.12.2.
Voor wat betreft de situatie op het slachthuis heeft de bestuurder van eiseres op de zitting toegelicht dat de shovel die daar de containers uitlaadt, niet beschikt over een accumulator en bovendien een container twee keer verplaatst. Weliswaar is in veel gevallen de tijd die kuikens op het slachthuis doorbrengen beperkt, maar de rechtbank acht niet uitgesloten dat ook op het slachthuis nog de aan de slachtlijn geconstateerde donkerrode bloedingen van minimaal 3 centimeter kunnen ontstaan. Dit geldt zeker in gevallen waarin de kuikens wat langer hebben gewacht alvorens te worden bedwelmd en geslacht. De bestuurder van de pluimveehouder heeft op de zitting aangevoerd dat in dit geval de kuikens 2,5 uur op het slachthuis in de containers hebben gewacht. Ook is volgens de pluimveehouder niet ondenkbaar dat tijdens die wachttijd de kuikens nog worden verplaatst, bijvoorbeeld afwisselend voor de ventilatoren in de zomer. Verweerder heeft in de reactie van 4 oktober 2024 aangegeven dat verplaatsing van containers op het slachthuis ongebruikelijk is maar wel kan voorkomen en ook dat daarbij letsel kan ontstaan. Ook gelet op de door verweerder genoemde wachttijd op het slachthuis van één tot vier uur kan dus niet worden uitgesloten dat ook op het slachthuis nog bloedingen kunnen ontstaan die bij een vangletseltelling zouden worden gescoord.
6.12.3.
Ten slotte acht de rechtbank niet uitgesloten dat bij een telling bloedingen worden gescoord die al vóór het vangen bij de pluimveehouder zijn ontstaan; in elk geval sluiten de kleur en grootte van de bloeding dit niet uit. Dat de bloedingen eerder kunnen zijn ontstaan, ziet de rechtbank ook bevestigd in de wetenschappelijke onderzoeken waarnaar verweerder verwijst. EURCAW [41] benoemt als potentiële oorzaak voor bloedingen ook een hoge bezettingsdichtheid in de stal en ook in de bevindingen van Griffiths [42] wordt benoemd dat van de op het slachthuis geconstateerde bloedingen een groot deel elders is ontstaan, waaronder 25% vóór het vangen.
6.13.
Verweerder heeft in de beantwoording van de vragen van de rechtbank steeds gewezen op het belang van de gehanteerde (handhavings)marge van 2% (sinds begin 2024 1%). Verweerder erkent dat er enige onzekerheid bestaat of elk geteld letsel door het vangen is veroorzaakt maar meent door het gebruik van die marge er niet aan te hoeven twijfelen dat er ruw is gevangen en daarmee letsel bij de kuikens is veroorzaakt. Gelet op het voorgaande bestaat er voor de rechtbank evenwel zoveel twijfel en onzekerheid over de vraag of de getelde letsels door het vangen zijn veroorzaakt, dat het gebruik van een marge die twijfel niet kan wegnemen. Overigens kan de grens van die marge (afhankelijk van de bandsnelheid) al bij ongeveer vijf tot twintig kuikens [43] zijn bereikt (waar het gehele koppel in de onderhavige zaak ruim 20.000 kuikens betreft). Daarbij merkt de rechtbank tevens op dat verweerder blijkens zijn eigen werkinstructie het van belang vindt dat de telling een representatief beeld biedt van het gehele koppel.
7. De rechtbank concludeert dat er te veel twijfel bestaat om te kunnen vaststellen dat de overtreding is begaan. Gelet op de onschuldpresumptie dient daarom eiseres het voordeel van de twijfel te worden gegeven. Nu niet kan worden vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan, was verweerder niet bevoegd eiseres de boete op te leggen. Gelet op deze conclusie behoeven de overige beroepsgronden van eiseres geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande was verweerder niet bevoegd de boete op te leggen. Het beroep is dus gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de boete vervalt.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de enkelvoudige kamer en aan de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.249,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 7 november 2022;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.249,- aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, voorzitter, en mr. A. Adriaansen en mr. S. Veling, leden, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: citaten en onderdelen uit publicaties waarnaar in deze uitspraak wordt verwezen
Bremner, A. en Johnston, M. (1996). ‘Poultry meat hygiene and inspection’
Pagina 57:
Table 4.3 In vivo clour changes in bruises
Approximate
age of bruise
Colour of bruise
2 minutes
Red
12 hours
Dark red-purple
24 hours
Light green-purple
36 hours
Yellow-green-purple
48 hours
Yellow-green
72 hours
Yellow-orange
96 hours
Slightly yellow
120 hours
Normal
Northcutt, J.K., Buhr, R.J. en Rowland, G.N. (2000). ‘Relationship of broiler bruise age to appearance and tissue histological characteristics
Pagina 15: “
Overall, breast bruises became darker with increasing bruise age. The ∆L values [change of lightness] for all bruises reached a maximum at a bruise age of 6 hr, indicating that the 6-hr bruises were darker in color than the other aged bruises (Figure 1). L values for bruised wings were found to vary widely (…). This variation may be due to the proximity of the wing veins to the skin surface, and the variety of light and dark areas naturally occurring in the wing region of the bird.
Pagina. 20: “
Breast bruises became darker, whereas wing and drum bruises became lighter with increasing bruise age. (…) Wing bruises became less red and less yellow, whereas drum bruises became more red and more yellow with increasing bruise age. (…) It is possible to estimate the age of a bruise on a broiler carcass using visual and objective color assessment.
Saraiva, S., Esteves, A., Oliveira, I., Mitchell, M. en Stilwell, G. (2020). ‘Impact of pre-slaughter factors on welfare of broilers’
Pagina 6: “
The average percentage of birds with bruises was 3.37 ± 0.02%, ranging from 0.43% to 8.29% per batch. Batches with more birds (t = 2.185; P = 0.029) presented a higher prevalence of bruises. Furthermore, batches with a lower stocking density and more space per crate (t = 1.962; P = 0.049) presented more bruises, which is in line with findings obtained by Knowles and Broom (1990), indicating that transport systems with less space per bird can be more suitable in preventing bruising. This may be explained by the fact that birds sustain each other's body, reducing falling or the need to spread the wings and legs to keep balance. However, the present study demonstrated that bruises did not increase with transport duration indicating that bruises were more likely to have occurred on farms during catching, crating and loading.
EFSA (2022). ‘Welfare of domestic birds and rabbits transported in containers’
Pagina 141
: “Injuries are usually inflicted during catching and crating and the welfare consequences prevail throughout the stages of transport.
Pagina 42: “
Based on histological examination Griffiths (1985) concluded that 40% of the bruises recorded at the slaughterhouse originated from catching and crating. A study in Portugal by Saraiva et al. (2020) of bruises arising in the preslaughter stage in broilers, found the mean prevalence of bruises on wings, legs and breasts to be 3.37%, (with high variability between batches ranging from 0.43% to 8.29%). (…) Increased journey duration did not increase the risk of bruising, which indicates that damage occurred on farm during loading (Saraiva et al., 2020). On the other hand, in turkeys, the duration of transport between farm and slaughterhouse has been positively correlated with the prevalence of some carcass lesions (McEwen and Barbut, 1992).
Pagina 43: “:
Bruising is an injury that occurs after trauma, it results from a hematoma and is often without rupture of the skin. Recent bruising appears red; between 12 and 24 h after trauma, the bruise is often dark red to purple.
Pagina 49: “
Saraiva et al. (2020) suggested that transport containers with less space per bird can be more suitable in preventing bruising as birds support each other’s bodies, reducing falling or the need to spread the wings and legs to keep balance. Therefore, it is suggested that a high space allowance may increase the risk of injuries in birds. However, in the same paper the author demonstrated that the bruises did not increase with transport duration indicating that bruises were more likely to have occurred on fams during catching, crating and loading.
EURCAW (2020). Question and answers from the Centre (reference 004-2020)
Pagina 2: “
The potential causes for bruises are excessively high stocking density in the poultry house and most probably poor handling during catching and crating (Kittelsen et al., 2018). Moreover, the type of transport crates, the stocking density per crate, the transport time, lairage time, shackling and the age and sex of the birds can be risk factors impacting frequency of bruises (Taylor and Helbacka, 1968). The most frequently affected parts are the breast, wings and legs (Nijdam et al., 2004). Before slaughter, bruises occur mostly following catching, transport and shackling of the birds (Kranen et al., 2000).
Pagina 3: “
Thus, bruises found at slaughterhouse that occurred at rearing are light green, yellow-green and light-yellow coloured (≥ 24 hours) whereas bruises caused during catching and transportation (< 12 hours) are from intense dark red to purple colour (Gregory, 1992). Additionally, bruises caused during shackling are less than 2 minutes old and can be distinguished for being bright red in colour and smaller than one centimetre (Bremmer and Johnston, 1996). However, this method for estimating the onset of bruises has its limitations. First, Northcutt et al. (2000) found that bruise colour in broilers is affected by location. In this sense, while wing and leg bruises become lighter with the time, breast bruises become darker. Second, visual perception of yellow colour changes between observers leading to a low reliability and accuracy for estimating bruise age older than 48h (Hughes et al., 2006).
Pagina 4: “
So far, to our knowledge, there is no method in literature to score injuries in broilers on the slaughter line. (…) To answer the query, a method to carry out checks should be based on post-mortem visual assessment of defeathered broilers to assess scratches (i.e., occurrence and severity) and bruise characteristics (i.e., extent, site of bruising, colour, appearance and severity, or a combination) on the slaughter line. (…) On the other hand, in case of bruise assessment, several factors should be taken into consideration: 1) only those larger than 2 cm; 2) the site of bruising (e.g., wing, breast, leg); 3) its approximate date based on its colour (“recent” if it is reddish, “not recent” if it is yellowish) and 4) bruise grading classification based on the severity of the injured area.
Griffiths, G.L. (1987) ‘Studies on bruising in broiler chicken carcasses’
Pagina 57: “
The results of this study also indicate that any investigations carried out to determine the age of bruises would need to be related to the tissues involved in the bruise formation. Thus studies on muscle injury would appear to be appropriate for the examination of drumstick and thigh bruises, while work on breast bruises would need to take into account the presence of breast blisters.
Pagina ii: “
Histological criteria were established to enable a distinction to be made between bruises that were 0-2 hours old, from those that were either 2-12 hours, or a number of days old. Based on the examination of 108 bruised drumstick portions it was found that 25% of bruises occurred prior to catching, while 40% were inflicted at the time of catching and crating and 30% occurred after the broilers arrived at the processing plant. Eight-three per cent of thigh bruises and 90% of wing bruises occurred less than 8 hours prior to slaughter.
WUR (2019). ‘Letsel en schade bij vleeskuikens als gevolg van vangen, transport en handelingen aan de slachtlijn’
Pagina 30: “
Het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn na plukken lijkt op basis van ons onderzoek dan ook een valide methode voor het vaststellen van vleugelbloedingen veroorzaakt door het vang- en laadproces."
WUR (2024). ‘Vang- en ketenletsel bij vleeskuikens op verschillende momenten in de keten’
Pagina 5: “
De resultaten van dit onderzoek laten zien dat in elke schakel van de keten letsel en/of schade kan ontstaan, en dat er een toename van letsel (bloedingen en vleugelbreuken / dislocaties) is in de tijd (op de 3 observatiemomenten in dit onderzoek). Dit betekent dat het moment van scoren van belang is om vast te stellen wanneer letsels zijn ontstaan. Daarbij bestaat de kanttekening dat we niet kunnen uitsluiten dat bloedingen die bij het vangen zijn ontstaan beter zichtbaar worden in de tijd, waardoor zorgvuldig moet worden omgegaan met aan welke locatie bloedingen worden toegeschreven.
Pagina 18: “
Voor de grote bloedingen (B3) werd de toename van 0,005% naar 0,013% (regulier vangen) voor 90% verklaard door het extra hanteren. Dit betekent dat bij bloedingen zonder vleugeldislocaties een deel van het locatie-effect toegeschreven kan worden aan het feit dat de dieren op het primaire bedrijf na het vangen opnieuw in handen zijn geweest om ze te scoren op vangletsel.
Pagina 24: “
Bij aankomst op de slachterij, direct na transport, werd meer letsel gescoord dan direct na het vangen op het primaire bedrijf (Blok AC: meer bloedingen en breuken / disclocaties, Blok B: meer grote bloedingen). In deze periode kan de toename worden toegewezen aan een combinatie van factoren, namelijk verplaatsen van containers (shovel) en het transport zelf, met andere woorden door alle invloeden die plaatsvinden vanaf het vangen en plaatsen in de containers tot aan aankomst op de slachterij. Daarbij bestaat de kanttekening dat we niet kunnen uitsluiten dat bloedingen die bij het vangen zijn ontstaan beter zichtbaar worden in de tijd doordat het tijd kost voordat de bloeding zichtbaar wordt (Gerritzen et al., 2019), waardoor zorgvuldig moet worden omgegaan met aan welke locatie bloedingen worden toegeschreven. In eerder onderzoek is beschreven dat transport weinig tot niet bijdraagt aan het ontstaan van vleugelbreuken (Jacobs et al., 2017b). Dit is niet in overeenstemming met de gevonden resultaten in de huidige studie waarin we wel een toename van vleugelbreuken zien. Het is niet duidelijk waardoor dit verschil wordt veroorzaakt.
Pagina 26: “
De buitentemperatuur bij het vangen toonde een positieve samenhang met grote bloedingen (gecombineerde score van observatie direct na vangen en bij aankomst op de slachterij). Het lijkt er daarmee op dat grote bloedingen eerder zichtbaar worden bij hogere temperaturen, mogelijk door snellere ontwikkeling door verhoogde doorbloeding (Gerritzen et al., 2019). In lijn met deze aanname is de bevinding in ons onderzoek dat bij lage buitentemperaturen het verschil tussen vleugelbloedingen bij aankomst op de slachterij (V1 + V3) en IKB gescoorde vleugelbloedingen groter is, mogelijk doordat de bloedingen niet direct zichtbaar werden bij de lage temperaturen. Dit zou mogelijk betekenen dat ontstane bloedingen eerder of later zichtbaar worden afhankelijk van de buitentemperatuur.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.Verklaring van drs. W.J.J. Wiering van 29-12-2020 en een verklaring van drs. S. Tj. Westendorp van praktijk De Kippendokter van 10-11-2021, gevalideerd door hoogleraar prof. dr. E. Gruys
3.Berenschot (Slover, I.S. e.a.) (2023).
4.WUR (Hoorweg, F.A. e.a.) (2024).
5.Op basis van het ‘Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis’ en de daarbij behorende ‘Bijlage 7: Toelichting vangletseltelling’
6.De handhavingsnorm van 2% geldt tot en met 2023, vanaf 2024 is deze norm bepaald op 1%.
7.Bremner, A. en Johnston, M. (1996).
8.Hamdy, M.K., May, K.N., Flanagan, W.P. en Powers, J.J. (1960).
9.Northcutt, J.K., Buhr, R.J. en Rowland, G.N. (2000)
10.WUR (Gerritzen, M. e.a.) (2019).
11.EFSA Panel on Animal Health and Welfare (Nielsen, S.S. e.a.) (2022).
12.EURCAW (2020).
13.Saraiva, S., Esteves, A., Oliveira, I., Mitchell, M. en Stilwell, G. (2020).
14.EURCAW 2020, p.4
15.WUR-rapport 2019, p. 30
16.Griffiths, G.L. (1987).
17.verklaring van drs. S. Tj. Westendorp van praktijk De Kippendokter van 10-11-2021, gevalideerd door hoogleraar prof. dr. E. Gruys
18.Hamdy et al. (1960)
19.Bremner en Johnston (1996), p. 57
20.EFSA-opinie (2022), p. 43
22.Northcutt et al. (2000), p. 15
24.Verklaring van drs. W.J.J. Wiering van 29-12-2020
25.Verklaring van drs. S. Tj. Westendorp van praktijk De Kippendokter van 10-11-2021, gevalideerd door hoogleraar prof. dr. E. Gruys
27.Aandachtspunten van drs. W.J. Tondeur van 10 oktober 2024
28.WUR-rapport 2024, p. 26
29.Northcutt et al. (2000), p. 15 en p. 20
30.Gemiddeld: 45 min. vangen en laden per vrachtwagen, 1-3 uur transport, 1-4 uur onderbrengen op slachthuis, 10 min. slachtproces, 10 min. verdere uitslachting.
32.EFSA-opinie (2020), p 42
33.Griffiths GL, 1985. Aging bruises in chicken carcases (convention paper)
34.EFSA-opinie (2020), p 42
35.WUR-rapport 2024, p. 5
36.Saraiva et al. (2020), p. 6
37.EFSA-opinie (2022), p. 42
38.EURCAW (2020), p. 2
39.WUR-rapport 2024, p. 24
40.WUR-rapport 2024, p. 18
41.EURCAW (2020), p. 2
42.Griffiths, G.L. (1987).
43.1 % bij 2 x 2 minuten en bandsnelheid 7.500 = 5 kuikens, 2 % bij 2 x 2 minuten en bandsnelheid 15.000 = 20 kuikens