ECLI:NL:RBROT:2023:5137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/5871
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete voor vangletsel bij kuikens in het kader van de Wet dieren

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat op 29 december 2020 was opgemaakt. Dit rapport stelde vast dat tijdens een inspectie in een pluimveeslachthuis op 28 december 2020, een significant aantal kuikens tekenen van vangletsel vertoonden, wat leidde tot de conclusie dat eiseres niet had voldaan aan de voorschriften voor het vangen van de dieren.

De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die betwist dat het letsel door het vangen is veroorzaakt en stelt dat de NVWA niet voldoende heeft uitgesloten dat het letsel op andere manieren is ontstaan. Eiseres verwijst naar verschillende rapporten en richtlijnen om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank oordeelt echter dat de NVWA, op basis van de expertise van de toezichthouder, terecht heeft vastgesteld dat het letsel door het vangen is veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete van € 1.500,- evenredig is, gezien de ernst van de overtreding en het doel van de wetgeving die het welzijn van dieren waarborgt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de boete, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5871

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20-6-2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 21 mei 2021 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft ook schriftelijke gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 29 december 2020 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 28 december 2020 omstreeks 08:12 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de panklaarafdeling van pluimveeslachthuis [slachthuis], waar op dat ogenblik kuikens geslacht werden die afkomstig waren uit stal 2 en stal 1 van pluimveehouder [eiseres] uit [plaats] (zie bijlage Gegevens VL [eiseres] dd 28-12-2020).
Als deel van de koppelevaluatie aan het begin van ieder nieuw koppel wordt het aangeboden koppel gescreend voor dierenwelzijn. Daarbij zag ik dat opvallend veel kuikens in dit koppel tekenen van vangletsels vertoonden, waarop ik voor dit koppel een gestandaardiseerde letseltelling uitgevoerd heb zoals beschreven in bijlage 7 van de werkinstructie K-PL-WLZ-WV01 van de NVWA.
Bij controle van de door het slachthuis vermelde gegevens bleek dat de kuikens die op dat moment aan de slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren (zie bijlage Gegevens VL [eiseres] dd 28-12-2020).
[…]
In totaal heb ik van het bovengenoemde koppel, dat bestond uit 20439 levend aangevoerde en 12 dood aangevoerde kuikens, twee tellingscontroles van telkens 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd.
Bij een bandsnelheid van 7.000 dieren per uur (116 kuikens per minuut) zag ik tweemaal 232 slachtkuikens voorbijkomen. Deze bandsnelheid heb ik afgelezen van de teller in het lokaal van de bandkeurders. De eerste telling om 08:29 uur leverde een resultaat van 9 duidelijk herkenbare vangletsels op (3,88%). Tijdens de tweede telling, uitgevoerd om 10:38 uur, telde ik 8 duidelijke vangletsels (3,45%). Gedurende mijn gestandaardiseerde telling, uitgevoerd volgens de instructies beschreven in bijlage 7 van de werkinstructie K-PL-WLZ-WVO1 van de NVWA, heb ik vastgesteld dat gemiddeld 3,66% van de kuikens in dit koppel duidelijk vangletsel vertoonden, wat beduidend meer is dan de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert. Deze letsels bestonden uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen, 3 cm engroter, van de vleugels en de borstkas. De bloedingen waren donkerrood tot paars van kleur.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest die letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande feiten dat bloedingen van deze aard in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren zijn ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal en dat hier sprake was van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.
De opgevraagde weegbonnen bevestigen dat deze kuikens in de laatste 12 uren voorafgaande aan het slachten gevangen en geladen werden (zie bijlage GegevensVL [eiseres] dd 28-12-2020).
Het is mijn deskundige mening als dierenarts dat het welzijn van deze kuikens ernstig geschaad werd tijdens het vangen en het plaatsen van de dieren in de vervoerscontainers. Dit heeft volgens mij aanleiding gegeven tot erge pijn en stress bij deze kuikens tijdens het transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
Bij het slachthuis is de naam van de vangploeg opgevraagd: [naam].
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen zijn nageleefd waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 1.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft uitgesloten dat (een deel van) het getelde letsel op andere wijze is ontstaan. In dat kader verwijst eiseres naar het NVWA-werkvoorschrift [2] waarin staat wat er door de toezichthouder moet worden uitgesloten; uit het rapport van bevindingen blijkt niet dat dit voldoende is gebeurd. Ook het WUR-rapport [3] waarnaar verweerder verwijst geeft geen uitsluitsel over de vraag of het letsel zoals beschreven in de rapporten van bevindingen, bij het vangen is ontstaan. Eiseres twijfelt aan de vaststelling dat sprake is van letsels van minimaal 3 cm, daarvoor is geen duidelijke meetmethode. Ook betwist zij dat op basis van de kleur van een bloeding aan de slachtlijn kan worden vastgesteld dat het gaat om vangletsel. De verkleuring van een lichtrode naar een donkerrode bloeding begint al na 2 minuten en het geconstateerde letsel kan dus ook zijn ontstaan op het slachthuis. De kuikens hebben enige tijd op het slachthuis gewacht en bepaalde verdoving kan ook vleugelklapperen veroorzaken. Letsel ontstaan na het vangen laat vrijwel hetzelfde beeld zien als vangletsel. Daartoe wijst eiseres op drie stukken: AVMA Guidelines [4] , Animal Welfare Evolution [5] en een verklaring van Dierenartsenpraktijk Kippendokter [6] . Ook heeft eiseres een aantal stukken overgelegd die zien op pluimvee dat enige dagen later is gevangen door dezelfde mensen en op dezelfde wijze, terwijl daarbij geen vangletsel is vastgesteld. Ten slotte is de opgelegde boete gelet op alle omstandigheden van het geval niet evenredig, aldus eiseres.
6.1.
In een geval als de onderhavige waarin een boete is opgelegd rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [7] mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van het rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen. In het rapport is duidelijk beschreven wat de toezichthouder aan letsel heeft gezien: het soort letsel en de kleur en grootte van de geconstateerde bloedingen is beschreven. Ook staat in het rapport dat er volgens de werkinstructie K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 is geteld. In die werkinstructie staat dat alleen bloedingen worden geteld die minimaal drie centimeter groot en donkerrood tot paars van kleur zijn. Het CBb heeft meermaals geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat deze methode van het vaststellen van vangletsel aan de slachtlijn niet deugdelijk is, waarbij ook het WUR-rapport is betrokken [8] . De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat het verschil in kleur tussen een verse bloeding en die van een oudere bloeding en de grootte ervan door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb [9] . Overigens blijkt uit andere zaken [10] dat toezichthouders een hulpmiddel hebben (een slachthuispen waarvan het clipje precies 3 cm lang is) om zo nodig de grootte van de bloeding vast te stellen. Het betoog van eiseres dat in de rapporten van bevindingen het NVWA-werkvoorschrift K-PL-WLZ-VW01 niet is nageleefd, slaagt niet. Dit werkvoorschrift omvat het gehele toezicht op dierenwelzijn op het slachthuis waarvan een vangletseltelling een onderdeel kan zijn. Het rapport van bevindingen ziet specifiek op de vaststelling van vangletsel en behoeft dus ook geen punten over andere welzijnscontroles te benoemen. In een oudere versie van bijlage 7 bij dit werkvoorschrift was wel een onderdeel opgenomen over het opstellen van het rapport van bevindingen bij vangletsel, maar dat gold niet meer ten tijde van deze overtredingen. Overigens betrof dit slechts aanbevelingen en het ontbreken van de daarin genoemde punten in een rapport van bevindingen betekent niet dat aan de juistheid van het rapport moet worden getwijfeld. [11]
6.3.
Weliswaar kan ook bij het transport of op het slachthuis bij de kuikens letsel (of schade) ontstaan, maar voor de rechtbank staat voldoende vast dat de bloedingen die daarbij ontstaan niet door de toezichthouder worden geteld. De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraken ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2022:169 waarin ook het WUR-rapport is betrokken. Eiseres heeft gewezen op het uitladen, de wachttijd en de verdoving van de kuikens op het slachthuis, maar de rechtbank is niet gebleken dat als gevolg daarvan bloedingen kunnen ontstaan die de toezichthouder in het kader van de vangletseltelling meetelt. Zoals verweerder heeft toegelicht zitten de kuikens in containers in de vrachtwagen en blijven de kuikens in die containers als ze op het slachthuis worden gelost. Ook blijven de kuikens volgens verweerder in de containers als ze met CO₂ worden verdoofd in 2 fasen en worden de kuikens pas uit de containers gekanteld en aangehangen als ze onomkeerbaar verdoofd zijn. Eiseres heeft op zitting gesteld dat de kuikens na een eerste fase van verdoving (om ze rustig te krijgen) uit de containers worden gehaald, aan de slachtlijn worden gehangen en dan verder worden verdoofd, maar heeft dit verder niet onderbouwd. De rechtbank acht dit ook volstrekt onaannemelijk gelet op een rapport van het RIVM [12] waarnaar eiseres ook heeft verwezen. Uit dit rapport volgt namelijk dat in Nederland één systeem gasverdoving wordt gebruikt, het 2-fasensysteem met CO₂/O₂, waarbij de dieren in de eerste fase het bewustzijn verliezen en in de volgende fase met een hogere CO₂-concentratie worden gedood; de dieren worden voor het verdoven niet gehanteerd en dus ook niet levend aangehangen. Weliswaar wordt in de stukken AVMA Guidelines en Animal Welfare Evolution waarnaar eiseres verwijst, vermeld dat gasverdoving tot gevolg kan hebben dat vogels hun vleugels gaan uitslaan, hetgeen letsel tot gevolg kan hebben, maar uit beide producties blijkt tevens dat het uitslaan van vleugels vooral optreedt bij vergassing met argon en in mindere mate bij vergassing met carbondioxide, zoals dat in Nederland gebeurd. Voor zover er bij de CO₂-verdoving wel letsel ontstaat, heeft verweerder voldoende toegelicht dat dit niet door de toezichthouder wordt meegeteld. De eventuele letsels ontstaan bij de verdoving hebben namelijk onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot donkerrode of paarse bloedingen van minimaal drie centimeter, aangezien kort daarna de aanvoerende vaten met het dodermes worden doorgesneden. De rechtbank verwijst hierbij ook naar ECLI:NL:CBB:2022:169 waarin de door eiseres genoemde stukken over verdoving ook zijn beoordeeld. In die uitspraak is eveneens ingegaan op het andere stuk dat eiseres heeft overgelegd, de verklaring van Dierenartsenpraktijk Kippendokter. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van het CBb dat dit stuk onvoldoende gewicht in de schaal legt voor wat betreft de vaststelling van vangletsel, nu de daarin beschreven situatie niet vergelijkbaar is met die in het slachtproces.
6.4.
Ook in de andere door eiseres in beroep overgelegde stukken ziet de rechtbank geen reden om eraan te twijfelen dat het geconstateerde letsel door het vangen bij eiseres is veroorzaakt. De stukken zien niet op het koppel kuikens waarbij de toezichthouder vangletsel heeft vastgesteld en ook overigens gaat een vergelijking met deze zaak niet op omdat de stukken zien op afkeuring en kwaliteitsbeoordeling van het vlees door het slachthuis en de NVWA, en dat is wat anders dan een beoordeling van vangletsel in het kader van dierenwelzijn.
6.5.
De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat bij kuikens van eiseres sprake was van vangletsel. Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.6 van de Wet dieren en artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren was verweerder bevoegd eiseres voor deze overtreding een boete op te leggen.
6.6.
Ten aanzien van de hoogte van de boetes overweegt de rechtbank dat de wetgever al een afweging heeft gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig moet worden geacht. Uit de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, volgt dat voor deze overtreding in beginsel een boete van € 1.500,- wordt opgelegd. De rechtbank vindt dit bedrag als zodanig niet onredelijk. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer ECLI:NL:CBB:2023:54, vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de evenredigheidstoets wordt voltrokken en wordt binnen dat kader beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. In dat kader vindt de rechtbank van belang (evenals het CBb in laatstgenoemde uitspraak) dat op grond van de Transportverordening aan geen enkel kuiken door het vangen letsel mag worden toegebracht. In dit geval is een vangletselpercentages van 3,6 % vastgesteld; dat is niet gering en bovendien een aanzienlijke overschrijding van de handhavingsnorm van 2 % die verweerder hanteert. Bij het (laten) vangen door eiseres is een groot aantal kuikens letsel, pijn en lijden berokkend. Terecht merkt verweerder dit aan als een ernstige overtreding. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die grond zijn voor matiging van de boete. Gelet op de aard en ernst van de overtreding vindt de rechtbank de opgelegde boete van € 1.500,- evenredig.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis (K-PL-WLZ-WV01), versie 5, 20 juli 2020 en Bijlage 7 Toelichting vangletseltelling
3.“Letsel en schade bij vleeskuikens als gevolg van vangen, transport en handelingen aan de slachtlijn” van Wageningen Univeristy & Research van januari 2019
4.AVMA Guidelines fort he Euthanasia of Animals: 2013 Edition
5.Animal Welfare Evaluation of Gas stunning (Controlled Atmosphere Stunning) of Chickens and other Poultry, januari 2013
6.Van drs. ing. S. Tj. Westendorp (onderschreven door prof. dr. E. Gruys) van 10 november 2021
7.Onder meer herhaal in ECLI:NL:CBB:2022:168
9.In onder meer ECLI:NL:CBB:2021:470 r.o. 16
10.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2022:169 r.o. 6.5
11.Zoals het CBb heeft overwogen in ECLI:NL:CBB:2023:55 in r.o. 4.3.
12.‘Integrale beoordeling verdovingstechnieken pluimveeslachterijen’ van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit 2009, in het bijzonder p. 27-28.