In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming die zich bezighoudt met de opslag en afvoer van verwerkte dierlijke eiwitten (VDE), en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres was een boete van € 2.500,- opgelegd gekregen wegens een vermeende overtreding van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot de uitvoer van VDE van herkauwers naar Vietnam, in strijd met de Europese Verordening 999/2001. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat VDE in strijd met de regelgeving zijn uitgevoerd, maar de kern van de zaak was of eiseres deze overtreding heeft begaan.
De rechtbank overwoog dat de verweerder, de minister, eiseres ten onrechte als medepleger van de overtreding heeft aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de bewijsvoering van verweerder onvoldoende was om aan te tonen dat eiseres bewust en nauw heeft samengewerkt met andere betrokken partijen bij de overtreding. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) en concludeerde dat de aanwezigheid van een pick-up order en de rol van de indirecte bestuurder van eiseres niet voldoende bewijs boden voor medeplegen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister, herroepte het primaire besluit en schrapte de opgelegde boete. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelde ook de proceskosten vast op € 2.248,- die door de minister aan eiseres vergoed moesten worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.