ECLI:NL:RBROT:2023:7350
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van onroerende zaak met verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak door de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 26 februari 2021, waarin de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op € 196.000,-. Eiseres betwist deze waarde en stelt dat de waarde € 165.000,- bedraagt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juli 2023, waarbij zowel eiseres als verweerder hun standpunten hebben toegelicht.
De rechtbank heeft beoordeeld of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op de waardepeildatum van 1 januari 2020 te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Eiseres heeft ook aangevoerd dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Eiseres heeft verder betoogd dat zij in haar procespositie is geschaad door de wijziging van de onderbouwing van de WOZ-waarde in beroep, maar ook deze beroepsgrond wordt door de rechtbank verworpen.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden en kent een schadevergoeding van € 50,- toe. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.