4.Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen en beslist.
2. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij in haar procesbelang is geschaad doordat verweerder buiten de termijn die is gesteld in artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank constateert dat het verweerschrift op 20 oktober 2017 door de rechtbank is ontvangen en op die datum is doorgezonden naar eiseres. Hoewel het verweerschrift laat door verweerder is ingediend, ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen aanleiding hieraan gevolgen te verbinden, nu eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om kennis te kunnen nemen van de inhoud ervan en er op heeft kunnen reageren, zoals onder meer blijkt uit haar inhoudelijke reactie hierop van 30 oktober 2017. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het verweerschrift niet bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
de waarde van de onroerende zaken3. In geschil is de waarde van de onroerende zaken op de waardepeildatum
1 januari 2015. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaken dient te worden bepaald door middel van de huurwaardekapitalisatiemethode (hierna: de hwk-methode). De rechtbank zal partijen hierin volgen. Niet meer in geschil zijn de voor de onroerende zaken gehanteerde huurwaardes en de objectgegevens. Alleen de door verweerder gehanteerde kapitalisatiefactoren liggen ter beoordeling voor.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, oftewel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaken niet te hoog is vastgesteld.
5. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een taxatierapport, opgemaakt door [taxateur] . In dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaken met toepassing van de hwk-methode bepaald en zijn de vastgestelde WOZ-waardes volgens de top-down methode tot stand gekomen op basis van de marktgegevens van de navolgende winkelpanden in [Z] :
- [C-straat] [8] : Op 12 mei 2015 in verhuurde staat verkocht voor € 900.000. Het object betreft een winkel met twee bouwlagen, 250 m² op de begane grond en 220 m² op de eerste verdieping. De huurwaarde per vierkante meter voor de winkelruimte bedraagt respectievelijk € 200 en € 91.
- [D-straat] [9] : Op 30 juni 2016 vrij van huur verkocht voor € 300.000. Het object betreft een winkel op de begane grond en een magazijnruimte op de verdieping, respectievelijk 140 m² en 103 m². De huurwaarde per vierkante meter voor de winkelruimte bedraagt € 150 en voor het magazijn € 55.
- [E-straat] [10] : Op 1 juli 2015 vrij van huur verkocht voor € 186.000. Het object betreft een winkel op de begane grond van 190 m². De huurwaarde per vierkante meter bedraagt € 95.
Uit deze marktgegevens heeft verweerder een kapitalisatiefactor afgeleid van 10,8 voor [C-straat] [8] , van 11,1 voor [D-straat] [9] en van 10,5 voor [E-straat] [10] .
6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in verweerders taxatierapport gehanteerde objecten voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaken van eiseres. Het taxatierapport is onder meer voorzien van foto’s en van een kadastrale kaart en mede gelet op verweerders toelichting ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de marktgegevens van met name [C-straat] [8] en [D-straat] [9] als uitgangspunt kunnen dienen voor het bepalen van de kapitalisatiefactoren en daarmee voor de waardering van de onroerende zaken.
7. Uit de verkoopcijfers en getaxeerde huurgegevens van de vergelijkingsobjecten heeft verweerder ten aanzien van de onroerende zaken de navolgende kapitalisatiefactoren afgeleid:
[winkelgebied A] [1A] : 9,3
[winkelgebied A] [6] : 10,1
[winkelgebied A] [1 ] , [2] , [3] , [4] en [5] : 10,4
[B-straat] [7b] en [2] : 10,6
[B-straat] [7] : 10,8
8. Eiseres heeft gesteld dat geen van de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten deze kapitalisatiefactoren onderbouwen, nu uit de marktgegevens van deze objecten volgt dat de gemiddelde kapitalisatiefactor maximaal 8,16 is. De rechtbank overweegt als volgt.
[C-straat] [8]
Het object [C-straat] is rond de waardepeildatum verkocht voor € 900.000. Niet is betwist dat de huurder het object ook na de verkoop is blijven huren. In verband met de invloed van het bestaande huurcontract op de verkoopprijs heeft verweerder de verkoopprijs gecorrigeerd met twee jaar huur. Deze periode van twee jaar heeft verweerder gebaseerd op het leegstandsrisico, zoals dat naar voren komt uit het strategisch plan 2015-2020 van het [winkelgebied A] . De jaarhuur heeft verweerder berekend door de aanvangshuur in 2005 van € 62.828 middels indexering te berekenen naar een huur van € 70.020 op de waardepeildatum. De daarbij gehanteerde huurprijsstijging van 1% per jaar heeft verweerder gebaseerd op een marktanalyse van een twintigtal huurcontracten, waarbij verweerder er tevens op heeft gewezen dat bestaande huurcontracten worden opengebroken en huren worden verlaagd. De rechtbank ziet onvoldoende reden voor twijfel aan de door verweerder gehanteerde jaarhuur, nu eiseres haar stelling dat de jaarhuur van dit object, rekening houdend met een huurprijsstijging van 3,5% per jaar, op € 85.000 moet worden gesteld verder niet op enigerlei wijze heeft onderbouwd. Hieruit volgt dat de op basis van deze jaarhuur door eiser berekende koopsom vrij van huur van € 450.000 en de op basis daarvan berekende kapitalisatiefactor van 5,29 evenmin aannemelijk zijn geworden.
[D-straat] [9]
Het object [D-straat] is anderhalf jaar na de waardepeildatum verkocht. Nu verweerder ter zitting onweersproken heeft toegelicht dat er binnen de gemeente [Z] geen andere bruikbare vergelijkingsobjecten voorhanden zijn, kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook nadien gerealiseerde transacties een bruikbare indicatie vormen voor de waardevaststelling van een onroerende zaak. Wel dient rekening te worden gehouden met de marktontwikkeling sedert de verkoopdatum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier voldoende aandacht aan besteed. Verweerder heeft immers niet de vraaghuur van dit object van € 30.000 als uitgangspunt genomen, maar deze bijgesteld naar € 26.665. Op basis daarvan heeft verweerder aan de winkelruimte van [D-straat] een huurwaarde van € 150 per vierkante meter toegekend en aan het magazijn een huurwaarde van € 55 en op basis daarvan de kapitalisatiefactor berekend. Aan de stelling van eiseres dat de huurwaarde van de winkelruimte van dit object onredelijk laag is gaat de rechtbank voorbij. Eiseres baseert haar stelling op vraagprijzen voor huur van objecten in de directe omgeving, terwijl verweerder die heeft gebaseerd op daadwerkelijk gerealiseerde huurcijfers van objecten uit de directe omgeving. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat [D-straat] is aangekocht door de eigenaar van het naastgelegen pand, die dit object graag wilde hebben, anders dan eiseres heeft gesteld, niet tot het oordeel leidt dat de verkoopprijs van dit object niet marktconform is. Veeleer is sprake van een verkoop aan de beste koper voor de beste prijs, zoals bedoeld in artikel 17 van de Wet WOZ.
[E-straat] [10]
Het object [E-straat] is beduidend kleiner dan de onroerende zaken en betreft een slagerij. De rechtbank acht dit object daarom een minder goede onderbouwing van de huurwaardekapitalisatiefactor, maar is wel met verweerder van mening dat uit deze verkoop valt af te leiden dat de kapitalisatiefactor van objecten in het [winkelgebied A] hoger is dan de door eiseres gestelde gemiddelde kapitalisatiefactor van maximaal 8,16.
9. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de voor de onroerende zaken gehanteerde kapitalisatiefactoren niet te hoog zijn. De gehanteerde kapitalisatiefactoren zijn gelijk dan wel beduidend lager dan de kapitalisatiefactoren van de in het taxatierapport vermelde vergelijkingsobjecten, die bovendien vanwege hun ligging buiten het [winkelgebied A] een hoger leegstandsrisico hebben. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat zij geen aanleiding ziet om ten aanzien van de objecten aan de [B-straat] een lagere kapitalisatiefactor te hanteren vanwege de ligging aan de achterzijde aan de winkelboulevard. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de onroerende zaken aan de [B-straat] onderdeel uitmaken van het winkelcentrum [winkelgebied A] , dat aan weerskanten perifere detailhandel is gevestigd en dat zij aan een doorgaande weg met voldoende parkeerplaatsen liggen. Gelet hierop is een lagere kapitalisatiefactor voor deze onroerende zaken niet gerechtvaardigd.
10. Nu de voor de onroerende zaken gehanteerde kapitalisatiefactoren niet te hoog zijn en nu de huurwaardes niet in geschil zijn moet worden geconcludeerd dat verweerder er in is geslaagd om de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaken aannemelijk te maken.
11. De rechtbank gaat voorbij aan de door verweerder ter controle gemaakte berekening van de kapitalisatiefactoren aan de hand van de bottum-up methode, waarbij de kapitalisatiefactor van onderaf is opgebouwd vanuit het Netto Aanvangsrendement.
De rechtbank overweegt daarbij dat het de voorkeur geniet om de kapitalisatiefactor af te leiden uit daadwerkelijke verkoopcijfers van vergelijkbare objecten, en verweerder heeft - zoals hiervoor is overwogen - aan de hand van de top-down methode aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde kapitalisatiefactoren niet te hoog zijn. Gelet hierop behoeven de grieven van eiseres tegen door verweerder bij de bottum-up methode gehanteerde percentages voor het leegstandsrisico en het risico-opslag geen bespreking.
12. Verweerder heeft de in de bezwaarfase gevraagde kosten voor het door eiseres overgelegde taxatierapport, opgemaakt door [persoon ] , niet vergoed omdat verweerder betwist dat [persoon ] een taxateur is, en al daarom de kosten van haar rapportage niet voor vergoeding in aanmerking heeft laten komen.
Ten aanzien van de deskundigheid van de taxateur stelt de rechtbank vast dat ook desgevraagd niet is gesteld noch is gebleken dat [persoon ] is ingeschreven in enig register voor taxateurs. De stelling van de gemachtigde dat [persoon ] taxateur is omdat zij de daarvoor benodigde opleiding met goed gevolg heeft gehaald, kan niet slagen. Uit de door de gemachtigde overgelegde stukken volgt uitsluitend dat [persoon ] op het zogeheten toetsmoment 6 maart 2017 (dus na het opstellen van het taxatierapport en in de beroepsfase) geslaagd is voor de module ‘Aanvullende theorie taxateur WOZ I’. Hieruit volgt, anders dan de gemachtigde heeft gesteld, niet dat [persoon ] ten tijde van de taxatie het diploma Taxateur WOZ had verkregen. De door gemachtigde gestelde jarenlange ervaring van mevrouw [persoon ] als taxateur ten behoeve van het kantoor van de gemachtigde maakt vorenstaand oordeel niet anders.
Volgens vaste jurisprudentie, de rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2012, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:HR:2012:BX0919, zijn de werkzaamheden van een taxateur niet van wetenschappelijke aard, maar dienen deze aangemerkt te worden als werkzaamheden van bijzondere aard. Ter bepaling van de mate waarin de werkzaamheden van de taxateur van bijzondere aard zijn, wordt geen rekening gehouden met de mate van deskundigheid van de taxateur. In het onderhavige geval is echter betwist dat [persoon ] ten tijde in geding taxateur was, of althans als zodanig een deskundige was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat niet gebleken is dat, althans ten tijde in geding, [persoon ] als deskundige werkzaamheden heeft verricht. Eisers grond kan niet slagen. 13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”