In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2023 prejudiciële vragen geformuleerd aan de Hoge Raad met betrekking tot de ontvankelijkheid van huurders en verhuurders na een uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres01], vertegenwoordigd door AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders, en Beleggingsmaatschappij Verkuil B.V., vertegenwoordigd door mr. H.A. Vreeburg van Metterwoon Vastgoed B.V. De kern van het geschil draait om de vraag of [eiseres01] ontvankelijk is in haar vordering, gezien de uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie van 24 oktober 2022, en of zij zich direct tot de kantonrechter kan wenden zonder eerst in verzet te gaan bij de huurcommissie.
De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 19 mei 2023 partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het voornemen om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De vragen zijn gericht op de interpretatie van artikel 20 lid 6 en 8 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (UHW) in samenhang met artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de termijn waarbinnen partijen zich na een voorzittersuitspraak tot de kantonrechter kunnen wenden, en of dit binnen drie weken of acht weken moet gebeuren.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke systematiek niet eenduidig is en dat het van belang is dat de Hoge Raad duidelijkheid biedt over deze rechtsvragen. De kantonrechter heeft de vragen als volgt geformuleerd: 1) Kan huurder/verhuurder zich na een uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie op grond van artikel 7:262 BW rechtstreeks tot de kantonrechter wenden zonder eerst in verzet te gaan bij de huurcommissie? 2) Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, binnen welke termijn moet huurder/verhuurder zich dan na een voorzittersuitspraak tot de kantonrechter wenden? De griffier is opgedragen om een afschrift van het vonnis aan de Hoge Raad te zenden, en verdere beslissingen zijn aangehouden totdat het antwoord van de Hoge Raad is ontvangen.