ECLI:NL:RBROT:2023:3331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
ROT 22/3558
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieambtenaar wegens niet-functionele raadpleging van politiesystemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen zijn disciplinair ontslag beoordeeld. Eiser, werkzaam als senior informantenrunner bij de eenheid Rotterdam, is ontslagen door de korpschef vanwege het veelvuldig raadplegen van politiesystemen om niet-functionele redenen. De rechtbank concludeert dat het onderzoek naar de verweten gedragingen niet onzorgvuldig is geweest, ondanks het seponeren van enkele strafrechtelijke feiten. De rechtbank oordeelt dat eiser de verweten gedragingen heeft verricht en dat deze gedragingen plichtsverzuim opleveren. De korpschef heeft de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd, wat de rechtbank evenredig acht gezien de aard en ernst van de gedragingen. Eiser heeft niet aangetoond dat de opgelegde straf niet gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het ontslag in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3558

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. J.F. Boet),
en

de korpschef van Politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. L. Stegeman).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om hem disciplinair ontslag te verlenen.
1.2
Met het bestreden besluit van 22 juni 2022 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij dat besluit gebleven.
1.3
De korpschef heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft op 28 februari 2023 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • eiser
  • de gemachtigde van de korpschef samen met [naam 1] en [naam 2].
1.5
Tijdens de zitting heeft de rechtbank het verzoek van de korpschef afgewezen om de zaak met gesloten deuren te behandelen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef eiser terecht disciplinair ontslag heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser was als politieambtenaar werkzaam in de functie van senior informantenrunner bij de eenheid Rotterdam.
5. Met het bestreden besluit heeft de korpschef, in overeenstemming met het advies van de Bezwarenadviescommissie HRM (BAC), het ontslagbesluit grotendeels gehandhaafd. De korpschef verwijt eiser niet langer dat hij bij het kindgebonden budget frauduleus heeft gehandeld. Verder heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat eiser de overige verweten gedragingen heeft verricht, dat deze gedragingen toerekenbaar plichtsverzuim opleveren en dat de straf van ontslag aan dat plichtsverzuim evenredig is.
6.1
De korpschef heeft als disciplinaire maatregel met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) eiser wegens plichtsverzuim met onmiddellijke ingang ontslag verleend.
6.2
In de gevallen van plichtsverzuim in het kader waarvan een ambtenaar een disciplinaire straf is opgelegd dienen volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de volgende vragen te worden beantwoord:
Heeft de ambtenaar de ten laste gelegde gedraging verricht, dan wel is voldoende aannemelijk geworden dat hij deze gedraging heeft verricht?
Kan de vastgestelde gedraging worden gekwalificeerd als plichtsverzuim?
Kan deze gedraging de ambtenaar worden toegerekend?
Is de opgelegde straf evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim?
De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 19 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:944.
De verweten gedraging
7.1
Bij het vaststellen of eiser de hem verweten gedragingen daadwerkelijk heeft verricht, hanteert de rechtbank de maatstaf die door de CRvB is aangelegd, te weten dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat eiser de verweten gedragingen daadwerkelijk heeft begaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 24 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2276.
7.2
Eiser wordt verweten dat hij:
  • zeer veelvuldig (meer dan 200 keer in de periode van 14 juli 2015 tot en met 6 oktober 2020) om niet-functionele redenen politiesystemen heeft geraadpleegd (gedraging 1);
  • over gedraging 1 geen openheid van zaken heeft gegeven dan wel niet transparant daarover heeft verklaard ondanks daartoe meerdere malen te zijn verzocht (gedraging 2).
Onderzoek
8.1
Eisers betoog dat de korpschef geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht, slaagt niet.
8.2
De korpschef kan de overtuiging dat eiser de hem verweten gedragingen heeft verricht ook verkrijgen op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens die naar voren zijn gekomen in een onderzoek dat niet onder zijn verantwoordelijkheid is uitgevoerd, zoals een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3798. Voor zover eiser in dat verband aanvoert dat dezelfde officier van justitie het disciplinaire en strafrechtelijke onderzoek heeft verricht en dit juist zou zijn, wat de korpschef ontkent, betekent dat niet dat het ontslag alleen daarom geen stand kan houden. Uiteindelijk heeft de korpschef (daarin bij het ontslagbesluit vertegenwoordigd door het Hoofd Bedrijfsvoering namens de politiechef), als zijnde het bevoegde gezag, de afweging gemaakt en tot disciplinair ontslag besloten.
8.3
Dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek de feiten ‘computervredebreuk’, ‘schending ambtsgeheim’ en ‘ambtelijke corruptie’ zijn geseponeerd betekent niet dat aan de verweten gedragingen geen deugdelijk vastgestelde gegevens ten grondslag liggen. Het feit ‘computervredebreuk’ is door de officier van justitie wel bewezen bevonden, maar is geseponeerd omdat de officier is gebleken dat de korpschef tot disciplinaire maatregelen overgaat en hij daaraan de voorkeur geeft boven de strafrechtelijke manier van ingrijpen. De andere twee feiten houden geen verband met de gedragingen die de korpschef eiser verwijt.
8.4
Dat de korpschef in het bestreden besluit eiser niet langer verwijt dat hij in het kader van het kindgebonden budget frauduleus heeft gehandeld, betekent niet dat aan de overgebleven verweten gedragingen geen deugdelijk vastgestelde gegevens ten grondslag liggen. Dat dit wel het geval is, heeft eiser niet concreet gemaakt of onderbouwd. Daarnaast heeft de korpschef (op advies van de BAC) deze gedraging vanwege onvoldoende bewijs laten vervallen en niet omdat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
8.5
Anders dan eiser aanvoert heeft het disciplinaire onderzoek geen twee jaar geduurd. Op 27 oktober 2020 heeft de korpschef eiser van het disciplinaire onderzoek op de hoogte gebracht en op 7 juli 2021 van de uitkomsten en de gevolgen daarvan in het voornemen om eiser disciplinair ontslag te verlenen. De tussenliggende periode vindt de rechtbank niet onredelijk lang gelet op de grote gevolgen die de uitkomst van een disciplinair onderzoek kan hebben, de zorgvuldigheid die daarom bij dat onderzoek in acht moet worden genomen en de tijd die een dergelijke zorgvuldigheid vraagt.
Gedraging 1
9.1
Eisers betoog dat hij gedraging 1 niet heeft verricht, slaagt niet. Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat met eisers dienstnummer (meermaals) de politiesystemen zijn geraadpleegd voor in ieder geval eiser zelf, eisers neef, broer, zussen, dochter, moeder en (overleden) vader, de broertjes van eisers vriendin, de kentekens van eisers (voormalige) motorrijtuigen, eisers woonadres en de huurder van eisers woning. Daarbij houdt eiser wel de theoretische mogelijkheid open dat anderen met zijn dienstnummer deze raadpleging hebben gedaan, maar hij stelt niet dat dit ook daadwerkelijk het geval is en onderbouwt deze mogelijkheid verder ook niet. Gelet op het puur theoretische karakter van eisers argument, is het ook niet van belang of het in de praktijk voorkomt dat politieambtenaren elkaars account gebruiken, waaronder bij eisers verhoor. Aannemelijk is dus dat eiser zelf de verweten bevragingen heeft gedaan. Daarnaast heeft eiser, zoals hierna onder 10 bij gedraging 2 verder aan de orde komt, over de raadplegingen bewust geen openheid van zaken gegeven waardoor de indruk is ontstaan dat hij vanuit persoonlijke motieven heeft gehandeld. Gelet daarop en op de band tussen eiser en de bevraagde personen, kentekens en adressen, is het ook aannemelijk dat de raadplegingen niet werkgerelateerd waren.
9.2
Anders dan eiser aanvoert is het voor het vaststellen van gedraging 1 alleen van belang of eiser om niet-functionele redenen politiesystemen heeft geraadpleegd en niet waarom hij dat heeft gedaan, of dit hem iets heeft opgeleverd en welke gegevens bij de bevragingen naar boven zijn gekomen. Daarbij heeft de korpschef ontkend dat het om semi-openbare databases gaat en op de zitting overtuigend uitgelegd dat het bij doorklikken om meer dan alleen NAW-gegevens (naam, adres en woonplaats) gaat, namelijk ook of de bevraagde persoon al dan niet onderwerp van onderzoek is of is geweest. Daarnaast heeft eiser tijdens het onderzoek het bestaan van verschillende familiaire of persoonlijke banden erkend.
9.3
Anders dan eiser aanvoert is voor de vaststelling van gedraging 1 ook niet van belang of hij (met boze opzet of kwade motieven) wederrechtelijk systemen is binnengedrongen en of hij gegevens heeft opgeslagen of aan derden heeft doorgespeeld. De korpschef verwijt hem dit niet. Verder is niet van belang dat uit een antecedentenonderzoek bij eisers aanstelling geen bezwaren naar voren zijn gekomen en dat nergens uit blijkt dat dit daarna anders is geworden. Dit is een andersoortig onderzoek en zegt niets over het wel of niet verrichten van gedraging 1. Daarnaast heeft eiser wel aangevoerd dat de korpschef hem de organisatie wil uitwerken om de door de korpschef gemaakte fouten te verdoezelen, maar heeft hij dat niet concreet gemaakt en niet met stukken onderbouwd.
Gedraging 2
10. Eisers betoog dat hij gedraging 2 niet heeft verricht, slaagt niet. Uit het proces-verbaal van eisers verhoor tijdens het strafrechtelijk onderzoek en het rapport van eisers hoorgesprek tijdens het disciplinaire onderzoek blijkt op geen enkele wijze dat eiser om wat voor reden dan ook dichtsloeg en daarom geen openheid van zaken kon geven. Juist het tegendeel blijkt daaruit. Zo gaf eiser op vragen vrij uitgebreid een duidelijk en helder verwoord antwoord en gaf hij ook een reden waarom hij zich niets kon herinneren. Ook was hij in staat om te beredeneren dat zijn antwoorden niet de door de onderzoekers gewenste antwoorden waren en om tussen de beide onderzoeken een verband te leggen door tijdens het disciplinaire hoorgesprek naar de antwoorden te verwijzen die hij tijdens het strafrechtelijk verhoor had gegeven. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat eiser helder van geest was, nadacht over de antwoorden die hij gaf en dus bewust die antwoorden gaf. Wat er ook zij van eisers argument dat hij niet kan verklaren waarom bevragingen zijn verricht als hij bepaalde personen niet kent, er zijn ook personen, kentekens en adressen die hij wel herkende. Door de band die tussen eiser en deze door hem bevraagde personen, kentekens en adressen bestaat is het niet geloofwaardig dat hij door de hoeveelheid bevragingen die hij deed en door verloop van tijd niet meer weet waarom hij die personen, kentekens en adressen in de politiesystemen heeft geraadpleegd.
Conclusie
11. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens tot de conclusie is gekomen dat eiser de hem verweten gedragingen daadwerkelijk heeft verricht.
Plichtsverzuim
12. Eiser ontkent niet dat als het verrichten van de verweten gedragingen aannemelijk is geworden dit plichtsverzuim oplevert. Ook de rechtbank is van oordeel dat eiser met die gedragingen plichtsverzuim heeft gepleegd en dus in strijd met artikel 76, tweede lid, van het Barp heeft gehandeld. Daarbij is van belang dat politiesystemen alleen voor functionele, werkgerelateerde doeleinden mogen worden geraadpleegd en dat de korpschef deze regel strikt mag hanteren. Dat het raadplegen van politiesystemen om niet-functionele redenen en het niet geven van openheid van zaken daaromtrent plichtsverzuim oplevert, blijkt ook uit de uitspraak van de CRvB van 4 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:472.
Toerekenbaarheid
13. Eiser heeft niet betoogd - en de rechtbank is niet gebleken - dat eiser het plichtsverzuim niet kan worden toegerekend. De korpschef was dan ook bevoegd om een straf op te leggen.
Evenredigheid
14.1
Eisers betoog dat de gekozen strafmaat niet evenredig is aan de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim, slaagt niet.
14.2
De rechtbank overweegt dat de zwaarte van een aan een ambtenaar op te leggen disciplinaire straf in een evenredige verhouding moet staan met de aard en de ernst van de aan de ambtenaar verweten gedraging. Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
14.3
Gelet op de aard en de ernst van beide gedragingen en het grote aantal raadplegingen en de lange periode waarop gedraging 1 ziet, is de rechtbank van oordeel dat de gekozen strafmaat van ontslag evenredig is aan het plichtsverzuim. Aan politieambtenaren, zoals eiser was, mogen immers hoge eisen aan hun betrouwbaarheid en integriteit worden gesteld. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 17 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3213. Bij eiser komt daar nog bij dat hij binnen de organisatie van de korpschef een zeer vertrouwelijke functie vervulde. De duur van eisers dienstverband en de wijze van functioneren in het verleden is daarom onvoldoende voor het oordeel dat de strafmaat onevenredig is. Dit geldt ook voor het argument dat eiser door het strafontslag in zijn goede naam, integriteit en eer is aangetast en onrechtvaardig is behandeld. Dit is ook niet zo zeer het gevolg van het bestreden besluit, maar is (samen met dat besluit) het gevolg van eisers eigen handelen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het ontslag van eiser niet hoeft te worden teruggedraaid en dus in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.