ECLI:NL:CRVB:2022:472
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim van politieambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een politieambtenaar, was sinds 1986 werkzaam bij de politie en werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het niet werkgerelateerd raadplegen van politiesystemen, het delen van informatie met derden en het niet open en transparant verklaren van zijn handelen. De korpschef had hem op basis van deze gedragingen een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
De Raad oordeelde dat de opgelegde straf niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van de gedragingen. De appellant had herhaaldelijk de politiesystemen bevraagd voor privédoeleinden en had informatie gedeeld met derden, wat in strijd was met de integriteitseisen die aan politieambtenaren worden gesteld. De Raad bevestigde dat de korpschef bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen en dat er geen aanwijzingen waren voor ontoerekenbaarheid van de appellant.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en verantwoordelijkheid binnen de politieorganisatie.