ECLI:NL:CRVB:2020:2276
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Oplegging van disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag aan ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een ambtenaar bij de gemeente Rotterdam, was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Het plichtsverzuim bestond uit het ongeoorloofd gebruik van een dienstauto voor zowel woon-werkverkeer als privédoeleinden, ondanks eerdere waarschuwingen. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen, aangezien het plichtsverzuim aan de appellant kon worden toegerekend. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank dat de opgelegde straf niet onevenredig was aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De Raad benadrukte het belang van integriteit en verantwoordelijkheid van ambtenaren, en dat appellant, gezien zijn functie, op de hoogte had moeten zijn van de geldende regels omtrent het gebruik van de dienstauto. Het hoger beroep van de appellant werd verworpen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.