Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
Staat der Nederlanden, namens deze de minister van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts blijkt een voldoende uitgebreide – i.v.m. de corona-maatregelen telefonische – verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
primaire fasegeen toegevoegde waarde had of dat dit
in bezwaargeen toegevoegde waarde heeft (of allebei). Immers, zowel de primaire fase als de bezwaarfase is gebaseerd op het beoordelingsgesprek en de informatie van de bedrijfsarts en specialist. Als de motivering ziet op het ontbreken van toegevoegde waarde van een fysiek contact in bezwaar, is de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep vooral gebaseerd op het verhaal van eiser over zijn klachten en belemmeringen. Dat betekent dat de heroverweging voornamelijk is gebaseerd op de informatie verkregen tijdens het beoordelingsgesprek en tijdens de hoorzitting. Deze contactmomenten hebben telefonisch plaatsgevonden met een telefonische tolk. Bovendien kan de hoorzitting niet met (de beslotenheid) van een spreekuurcontact gelijkgesteld worden. Eiser zelf is nimmer fysiek onderzocht, terwijl het gaat om lichamelijke klachten die in een fysiek spreekuurcontact door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te onderzoeken zijn. De rechtbank betrekt hier ook bij dat ter zitting is gebleken dat de Nederlandse taalbeheersing van eiser zeer beperkt is. Deze extra belemmering in de communicatie kan in enige mate in een fysiek contact met een fysiek aanwezige tolk ondervangen worden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van schade, vastgesteld op € 1.000,-.