ECLI:NL:CRVB:2022:568
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten, had in eerste instantie een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had haar WIA-uitkering per 16 mei 2016 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar en beroep werd de beëindigingsdatum verschoven naar 10 oktober 2016, maar de mate van arbeidsongeschiktheid bleef ongewijzigd vastgesteld op 40,20% per 10 oktober 2016 en 36% per 3 april 2017.
In hoger beroep stelde appellante dat zij volledig arbeidsongeschikt was per de eerdere beëindigingsdata, omdat de functie van snackbereider was vervallen. De Raad oordeelde echter dat de eerdere besluiten van het Uwv niet langer geldig waren en dat de arbeidskundige beoordelingen van de eerdere data geen betekenis meer hadden. De Raad heeft ook geoordeeld dat de lange behandelingsduur van de zaak gerechtvaardigd was door het verzoek van appellante om specialistisch onderzoek, wat leidde tot een langere termijn voor de behandeling.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het bestreden besluit van het Uwv had vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand had gelaten. Appellante kreeg een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.145,45 bedragen, en het griffierecht van € 126,- vergoed.