ECLI:NL:RBROT:2023:12735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
ROT 21/5974
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de rechtmatigheid van de aanslag gebruikersbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar onroerende zaak aan [adres] beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde per 1 januari 2020 vastgesteld op € 204.000,-. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van eiseres, die stelt dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen stukken te verstrekken en dat er geen sprake zou zijn van gebruik van de onroerende zaak vanwege coronamaatregelen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar geen verplichting tot het toezenden van stukken heeft geschonden en dat er wel degelijk sprake is van gebruik, ook al was de onroerende zaak niet voor commerciële activiteiten beschikbaar.

Daarnaast wordt de rechtmatigheid van de aanslag gebruikersbelasting beoordeeld. Eiseres betoogt dat de aanslag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het verbod van willekeur, maar de rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stellingen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de aanslag gebruikersbelasting rechtmatig is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak gehandhaafd blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Barendrecht

(gemachtigde: mr. E. Blom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de waarde van de onroerende zaak aan [adres] (de onroerende zaak) die de heffingsambtenaar per de waardepeildatum van 1 januari 2020 heeft vastgesteld op
€ 204.000,- op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
1.1.
Met de uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam], taxateur. De gemachtigde van eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2020 niet te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Heeft de heffingsambtenaar een verplichting tot het toezenden van stukken geschonden?
3. Eiseres betoogt dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met de artikelen 6:17, 7:4, vierde lid, en 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar heeft geweigerd stukken te verstrekken, terwijl hij de huurcijfers en het algoritme had moeten overleggen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar geen verplichting tot het toezenden van stukken geschonden. De heffingsambtenaar heeft niet geweigerd stukken te verstrekken. In bezwaar heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag toegestuurd aan de gemachtigde van eiseres, waarin ook huurcijfers zijn opgenomen. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hieronder voor iedere door eiseres ingeroepen bepaling toe.
4.1.
Artikel 6:17 van de Awb bepaalt dat indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval ter beschikking stelt aan de gemachtigde. Deze bepaling schrijft niet voor welke stukken aan de gemachtigde ter beschikking moeten worden gesteld. [1] Het betoog van eiseres kan reeds om die reden niet slagen.
4.2.
Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage legt. Op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb kunnen belanghebbenden afschriften van deze stukken verkrijgen. De heffingsambtenaar heeft een kopie van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde van eiseres toegezonden. Daarmee heeft de heffingsambtenaar voldaan aan de verplichtingen van artikel 7:4, tweede en vierde lid, van de Awb. [2]
4.3.
Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, zendt het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter. De heffingsambtenaar moet tegemoetkomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in de zaak. [3] In dit geval heeft eiseres onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het overleggen van een algoritme van enig belang kan zijn geweest voor de besluitvorming in deze zaak.
Heeft de heffingsambtenaar terecht vastgesteld dat sprake is van gebruik?
5. Eiseres bestrijdt dat er sprake is van een belastbaar feit, omdat geen sprake is van gebruik van de onroerende zaak. Vanaf 1 december 2020 was sprake van een noodwet in verband met de coronacrisis, waardoor er een verbod was op het in gebruik hebben van schoonheidssalons. Eiseres kon daardoor enkel handelingen als opruimen en schoonmaken verrichten. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:3512).
5.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening onroerende zaakbelastingen 2021 van de gemeente Barendrecht (de Verordening) wordt gebruikersbelasting geheven van degene die een onroerende zaak gebruikt. Volgens vaste rechtspraak wordt onder ‘gebruik’ verstaan: het metterdaad bezigen van de onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoeften. [4]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar terecht vastgesteld dat sprake is van gebruik. Weliswaar was het door de corona-maatregelen niet mogelijk de onroerende zaak voor de beoogde commerciële activiteiten te gebruiken, maar dat betekent niet dat de mogelijkheid om de onroerende zaak te gebruiken afwezig was. De onroerende zaak stond niet leeg, maar was ingericht als schoonheidssalon, die werd opgeruimd en schoon gehouden. Het ingericht houden, opruimen en schoonmaken van de onroerende zaak geldt als gebruik in de zin van de Verordening, omdat eiseres deze activiteiten ten behoeve van zichzelf heeft verricht of laten verrichten. De verwijzing naar de genoemde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, baat eiseres niet. Anders dan hier aan de orde, ging het in die zaak om een bedrijfsruimte die door de belanghebbende niet meer werd gehuurd, terwijl hij bij het begin van het kalenderjaar niet meer deed dan die bedrijfsruimte opruimen en schoonmaken om deze leeg op te kunnen leveren. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het opleggen van de aanslag gebruikersbelasting in strijd met het evenredigheidsbeginsel, verbod van willekeur of artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM?
6. Eiseres betoogt dat met het opleggen van de aanslag gebruikersbelasting geen sprake is van een redelijk evenwicht tussen het algemeen belang en de rechten van de individueel benadeelde, zodat sprake is van een buitensporige last. Dat is in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Omdat ondernemers waar het goed mee gaat op dezelfde manier worden behandeld als ondernemers waar het slecht mee gaat, is sprake van strijd met het verbod op willekeur. De coronapandemie is een bijzondere omstandigheid. De nadelige gevolgen van de aanslag staan niet in verhouding tot het met dat besluit te dienen doel, zodat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opleggen van de aanslag gebruikersbelasting niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, verbod van willekeur of artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Eiseres heeft op geen enkele manier onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat sprake is van een
individual and excessive burdenzoals bedoeld in de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, zodat van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM geen sprake is. [5] Eiseres heeft niet gesteld dat de nadelige gevolgen van de aanslag verder strekken dan het moeten betalen daarvan, een bedrag van € 309,-. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom dat nadelige gevolg niet in verhouding zou staan tot de met het opleggen van de aanslag te dienen doelen. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet. Ook het beroep op het verbod van willekeur heeft eiseres onvoldoende toegelicht en onderbouwd, zodat het reeds om die reden niet kan slagen. Niet is gebleken dat eiseres anders is behandeld dan anderen die in een soortgelijke situatie verkeerden. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld?
7. Eiseres betoogt dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft de inhoud van de onroerende zaak onjuist berekend. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar geen rekening gehouden met het leegstandsrisico en ontbreken de huurcijfers van de vergelijkingsobjecten.
7.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [6]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar is bij de waardering uitgegaan van een huurwaarde van € 21.622,-, terwijl de laatst bekende huurwaarde € 25.000,- bedraagt. Eiseres heeft hierover geen andere gegevens verstrekt. De heffingsambtenaar heeft een correctie toegepast op basis van de Handreiking waarderen naar toestandsdatum 1-1-2021 vanwege corona-maatregelen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Uitgaande van de laatste bekende huurwaarde is de kapitalisatiefactor van de onroerende zaak ruim 8. Dat is (veel) lager dan de kapitalisatiefactor van 12,9 van het vergelijkingsobject Avenue Carnisse 268. Ook uit de verkoop- en huurcijfers van de andere vergelijkingsobjecten volgt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
7.3.
Wat eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De heffingsambtenaar heeft voldoende rekening gehouden met het leegstandsrisico door uit te gaan van een lagere huurwaarde en een correctie voor de corona-maatregelen toe te passen. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat hij geen gebruikmaakt van de inhoud van de vergelijkingsobjecten, zodat een eventuele onjuistheid daarvan niet relevant is. De huurcijfers van de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten zijn voor zover bekend door de heffingsambtenaar verstrekt. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van strijd met het motiveringsbeginsel?
8. Eiseres betoogt dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank oordeelt anders. Eiseres heeft deze beroepsgrond op geen enkele wijze onderbouwd of toegelicht. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak hetzelfde blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2023.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HR 20 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7148.
2.HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1107.
3.HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2.
4.Zie bijvoorbeeld HR 5 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250.
5.HR 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:110.
6.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.