Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Loosdrecht,
gevestigd te Loosdrecht,
zetelende te Den Haag,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
decent profitontvangt of verlies op de exploitatie lijdt.
De kernoverwegingen van het hof zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.1-4.3. Kort samengevat heeft het hof geoordeeld dat de regulering van de eigendom door de sociale huurwetgeving voldoet aan de vereisten dat deze bij wet is voorzien, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving (rov. 2.3 t/m 3.6). Wat betreft de vraag of ten aanzien van het wettelijk systeem als zodanig (het regelgevingsniveau) sprake is van een
fair balancetussen het nagestreefde doel en de belangen van de particuliere eigenaren/verhuurders, heeft het hof geoordeeld dat niet is aangetoond dat het systeem in strijd is met art. 1 EP (rov. 4.20). Volgens het hof is voorts onvoldoende gesteld dat in de individuele situaties van [eisers] sprake is van een individuele en excessieve last (rov. 4.21-4.25). Ook heeft het hof de stellingen van [eisers] ten aanzien van schending van het gelijkheidsbeginsel verworpen (rov. 5.1-5.6).
decent of minimal profit, meebrengt dat de wetgever in beginsel geen
fair balanceheeft getroffen tussen de door de wetgever nagestreefde doelen en de belangen van particuliere verhuurders. De onderdelen 1 en 3 beroepen zich daarbij op rechtspraak van het EHRM.
decent profitof
minimal profitontvangen, dan wel in een situatie verkeren dat gesproken moet worden van een
individual and excessive burden.” Hiervan uitgaande, maakt het middel niet duidelijk op welke grond de wetgever op regelgevingsniveau geen
fair balancezou hebben getroffen tussen het algemeen belang en de belangen van de verhuurders. Reeds hierop stuiten de onderdelen 1 en 3 af.
Uit deze rechtspraak kan echter niet worden afgeleid dat het EHRM van oordeel is dat de verhuurder van woonruimte steeds aanspraak kan maken op een
decent profitof zelfs een
minimal profit. De overwegingen over het niveau van de winst die de verhuurder behaalt, maakten in deze uitspraken van het EHRM immers steeds deel uit van een toetsing op basis van alle omstandigheden van het voorliggende geval.
Zo overweegt het EHRM in Statileo/Kroatië (paragraaf 142) weliswaar “[i]n particular, the exercise of State discretion in such situations may not lead to results which are manifestly unreasonable, such as amounts of rent allowing only a minimal profit”, maar uit de verwijzing naar ‘such situations’ volgt reeds dat het EHRM doelt op situaties die vergelijkbaar zijn met het geval dat in die zaak ter beoordeling voorlag. In paragraaf 143 van het arrest volgt – met verwijzing naar eerdere overwegingen – een opsomming van een reeks van omstandigheden die tezamen bepalend waren voor het oordeel dat voor dit geval geen
fair balancewas getroffen. Daartoe behoort ook de omstandigheid dat de desbetreffende huurovereenkomst van overheidswege aan de verhuurder was opgelegd (paragraaf 124 e.v.).
decent profitof zelfs
minimal profitgarandeert. De rechtspraak van het EHRM biedt dus geen steun voor de opvatting van het middel dat de Nederlandse wetgever in algemene zin geen
fair balanceheeft getroffen tussen de door hem nagestreefde doelen en de belangen van particuliere verhuurders.
Dit oordeel is in cassatie niet bestreden.
4.Beslissing
26 januari 2018.