ECLI:NL:RBROT:2023:11531
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021. Eiser, vertegenwoordigd door een kantoorgenoot, betwistte de vastgestelde waarde van € 280.000,- en stelde dat deze te hoog was. De heffingsambtenaar van de gemeente Ridderkerk, verweerder, had in een eerder besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende inzicht heeft gegeven in de gehanteerde correcties van de KOUDV-factoren, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. De rechtbank oordeelde echter dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, omdat verweerder aannemelijk maakte dat de waarde op € 282.000,- lag, wat niet boven de vastgestelde waarde uitkwam. Eiser vroeg ook om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af, omdat eiser bij voorbaat had afgezien van vergoeding. De rechtbank concludeerde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven en verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.