ECLI:NL:HR:2022:664

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
21/03975
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardebepaling onroerende zaak en geschil over referentieobjecten in belastingrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de waardebepaling van een onroerende zaak in Hilversum. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak aan [a-straat 1] te [Z], had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 10 augustus 2021 had geoordeeld over de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2019, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 449.000. De belanghebbende betwistte deze waardebepaling en voerde aan dat de heffingsambtenaar ongeschikte referentieobjecten had gebruikt voor de waardebepaling. De heffingsambtenaar had een matrix overgelegd met vijf referentieobjecten, terwijl de belanghebbende een matrix met drie referentieobjecten had ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de door de heffingsambtenaar berekende prijs per m3 voor de woning met huisnummer [2] ten onrechte buiten beschouwing had gelaten, zonder voldoende motivering. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof 's Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en het griffierecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/03975
Datum29 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE HILVERSUM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2021, nr. 20/00833 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. UTR 19/4557) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2019 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 449.000.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
Bij het Hof was in geschil of de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2
De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde heeft belanghebbende onder meer bestreden aan de hand van een door hem overgelegde waardematrix met drie referentieobjecten, aan dezelfde weg gelegen twee-onder-één-kap woningen zoals de onroerende zaak.
3.3
De heffingsambtenaar heeft (reeds in beroep) een door zijn taxateur opgestelde matrix overgelegd met vijf referentieobjecten, eveneens twee-onder-één-kap woningen die aan dezelfde weg zijn gelegen. Twee van die woningen staan ook op de in hoger beroep door belanghebbende overgelegde matrix.
3.4
Belanghebbende heeft betoogd dat de overige drie woningen in de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix als referentieobject ongeschikt zijn, en dat de woning met huisnummer [2], die wel in de door belanghebbende overgelegde matrix maar niet in de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix is vermeld, als referentieobject moet dienen.
3.5
In de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix zijn de verkoopprijzen van de referentieobjecten herleid tot prijzen per m3 die uiteenlopen van € 426 tot € 512. Daaruit heeft de heffingsambtenaar een waarde per m3 voor de onroerende zaak afgeleid van € 456. Uit de prijs die in 2018 is betaald voor het alleen door belanghebbende opgevoerde referentieobject met huisnummer [2] heeft de heffingsambtenaar een prijs per m3 van € 279 afgeleid.
3.6
Het Hof heeft de heffingsambtenaar gevolgd in diens standpunt dat de voor huisnummer [2] berekende prijs per m3 “zozeer afwijkt van de andere gecorrigeerde prijzen per m3 dat die lage transactieprijs, zonder opgaaf van reden waarom die prijs zo laag is, buiten beschouwing moet blijven.”
3.7
Het tweede middel is tegen dit oordeel gericht.
3.8
Het in hoger beroep overgelegde verweerschrift van de heffingsambtenaar houdt ten aanzien van de woning met huisnummer [2] in dat belanghebbende voorbij ging aan hetgeen de heffingsambtenaar met betrekking tot die woning had gesteld. Klaarblijkelijk doelde de heffingsambtenaar daarbij op zijn bij de Rechtbank betrokken stelling dat de woning met huisnummer [2] ‘echt een woning (is) waar van alles aan mankeerde’ en dat er allerlei aanpassingen voor een gehandicapte persoon waren. Belanghebbende heeft dit in hoger beroep bestreden door erop te wijzen dat uit de door belanghebbende overgelegde verkoopinformatie blijkt dat de woning met huisnummer [2] was voorzien van isolatie, een cv-ketel van 2017 en een nieuw pannendak, en dat daaruit niet blijkt van aanpassingen voor de vorige (invalide) bewoner.
Met betrekking tot deze woning heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof onder meer verklaard dat hij heeft onderzocht of er bij de verkoop van de woning met huisnummer [2] sprake was geweest van een onzakelijke transactie, hetgeen niet het geval bleek te zijn, en dat hij niet heeft kunnen achterhalen waarom de transactieprijs afwijkt van andere verkoopcijfers.
3.9
Gelet op deze in hoger beroep betrokken stellingen is zonder nadere motivering niet begrijpelijk het oordeel van het Hof dat reeds het verschil tussen de door de heffingsambtenaar berekende prijs per m3 van de woning met huisnummer [2] en de prijzen per m3 die zijn vermeld in de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix, aanleiding is de door belanghebbende genoemde gegevens met betrekking tot de recente verkoop van die woning buiten beschouwing te laten. Het middel slaagt.
3.1
Het eerste middel kan niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van het middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3.11
Hetgeen hiervoor in 3.9 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak met inachtneming van dit arrest.

4.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof, van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 134, en
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.164 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.