ECLI:NL:RBROT:2022:7587

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
ROT 22/999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2022, in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, wordt het beroep van eisers tegen een besluit van verweerder behandeld. Verweerder had de bijstandsuitkering van eisers herzien over de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 juni 2021 en € 4.984,88 teruggevorderd. Eisers, die sinds 15 februari 2018 een bijstandsuitkering ontvangen, hebben niet kunnen aantonen dat de stortingen en bijschrijvingen op hun bankrekeningen afkomstig waren van de verkoop van eigen spullen op Marktplaats. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eisers niet de vereiste bewijsstukken hebben overgelegd om hun standpunt te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de herziening van de bijstandsuitkering en de terugvordering gerechtvaardigd zijn, aangezien eisers niet hebben voldaan aan hun inlichtingenplicht door de ontvangen bedragen niet te melden. De rechtbank concludeert dat de ontvangen bedragen boven de bijstandsnorm liggen en dat eisers redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat deze inkomsten invloed hadden op hun recht op bijstand. De rechtbank wijst ook de stelling van eisers af dat verweerder hen onvoldoende heeft geïnformeerd over hun verplichtingen. De uitspraak bevestigt dat de terugvordering van de bijstandsuitkering in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2022 in de zaak tussen

[…] eiseres,

[eiser] ,eiser,
uit Vlaardingen, hierna gezamenlijk aan te duiden als: eisers,
(gemachtigden: mr. S. Arakelyan en mr. B. Sharif),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder,
(gemachtigde: mr. N.E. Bensoussan).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 27 januari 2022, waarin verweerder bij het besluit van 24 augustus 2021 is gebleven. In dat besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers op grond van de Participatiewet (PW) over de periode 1 februari 2021 tot en met 30 juni 2021 herzien en € 4.984,88 van eisers teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eisers in de gelegenheid te stellen hun standpunt nader te onderbouwen. Bij e-mails van 24 juni 2022 en van 13 juli 2022 hebben eisers dit gedaan. Verweerder heeft bij e-mail van 1 augustus 2022 zijn reactie hierop gegeven.
Nadat partijen binnen de hen bij brief van 8 augustus 2022 gestelde termijn niet hebben verklaard op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege wordt gelaten. De rechtbank sluit het onderzoek.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de juistheid van de herziening van het recht op bijstand van eisers over de periode van 1 februari 2021 tot en met 30 juni 2021 en de terugvordering van € 4.984,88. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eisers ontvangen vanaf 15 februari 2018 een bijstandsuitkering, naar de norm voor gehuwden. Tot het gezin behoren twee minderjarige kinderen, dochter [dochter] en zoon [zoon] .
3.2.
In het kader van een heronderzoek heeft verweerder bij brief van 7 juni 2021 bankafschriften van eisers over de afgelopen drie maanden opgevraagd. Daarbij is medegedeeld dat indien op deze afschriften bijschrijvingen en/of contante stortingen te zien zijn, er een schriftelijke verklaring en verifieerbare bewijsstukken over de herkomst en het doel van iedere bijschrijving en/of storting moeten worden overgelegd. Eisers hebben bankafschriften overgelegd vanaf 10 februari 2021 tot en met 13 juni 2021. Daaruit is verweerder gebleken dat er contante stortingen en bijschrijvingen van derden op de rekeningen van eisers hebben plaatsgevonden. Uit het rapport van verweerder blijkt dat het gaat om de volgende bedragen aan stortingen en bijschrijvingen:
- € 1.323 over de maand februari 2021;
- € 2.732 over de maand maart 2021;
- € 610 over de maand april 2021;
- € 624,20 over de maand mei 2021 en
- € 390 over de maand juni 2021.
Een verklaring daarover ontbrak. Bij brief van 17 juni 2021 heeft verweerder gevraagd om alsnog de gevraagde verklaring, ondersteund met verifieerbare bewijsstukken, te overleggen. Nadat hieraan niet was voldaan, heeft verweerder de uitkering bij besluit van
5 juli 2021 opgeschort. Naar aanleiding hiervan zijn er handgeschreven verklaringen door eisers ingeleverd. Volgens de verklaringen van eisers zijn de meeste stortingen afkomstig uit de verkoop van hun eigen spullen op Marktplaats.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers blijkens hun bankafschriften inkomsten in de vorm van contante stortingen en bijschrijvingen van derden hebben ontvangen. Deze hadden zij bij verweerder moeten melden, wat zij niet hebben gedaan.
5.1.
Allereerst beoordeelt de rechtbank of verweerder gebruik mocht maken van de onderzoeksbevindingen.
5.2.
Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de PW is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Zoals de Centrale Raad van Beroep (de Raad) eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1205 kan deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en is daartoe dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. De stelling van eisers dat een eerder onderzoek over het hebben van een voertuig niets opleverde en verweerder daarom maar heeft gemeend haar onderzoek voort te zetten onder het mom van een regulier heronderzoek, kan alleen al daarom niet tot een gegrondverklaring van het beroep leiden. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat verweerder zich, zoals eisers hebben gesteld, achter de spontane onderzoeksbevoegdheid hebben verscholen en daarmee vooringenomen hebben gehandeld.
5.3.
Dat eisers onopzettelijk bankafschriften over één maand meer hadden ingeleverd dan waar verweerder om had gevraagd, betekent niet dat verweerder daar op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), of een ander wetsartikel of beginsel, geen kennis van had mogen nemen. De bij e-mail van 13 juli 2022 door eisers ingenomen stelling, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 12 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1395), dat het overleggen van de bankafschriften niet valt onder de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de PW, zodat verweerder de niet opgevraagde bankafschriften niet kan gebruiken, slaagt niet. Aan het bestreden besluit ligt immers niet ten grondslag dat eisers hun bankafschriften niet hebben overgelegd en daarmee de inlichtingenplicht hebben geschonden, maar dat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van de stortingen en bijschrijvingen die blijken uit hun bankafschriften. Op die situatie ziet de door eisers aangehaalde uitspraak niet.
6. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers inkomsten hebben ontvangen die gemeld hadden moeten worden. Dat er bedragen door eisers zijn ontvangen staat vast. Volgens vaste rechtspraak van de Raad worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1027). Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is verder sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.
7. Niet in geschil is dat eisers niet aan verweerder hebben gemeld dat zij inkomsten (door verkopen via Marktplaats) hebben gehad. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het hier verkoop van eigen spullen betreft in een korte periode in een noodsituatie. De moeder van eiser lag in Turkije in het ziekenhuis en er was acute geldnood. Er is volgens eisers geen sprake geweest van vermogensverrijking en er wordt volgens eisers een veel te hoge administratiedruk op hen gelegd door van hen te verwachten dat ze dit soort verkopen melden. Dat maakt dat eisers in hun visie de inlichtingenplicht niet hebben geschonden.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat eisers, ondanks dat zij hierom door verweerder zijn gevraagd, geen concrete en verifieerbare gegevens hebben laten zien waarmee zij aannemelijk maken dat de bijschrijvingen van derden afkomstig zijn uit de verkoop van hun eigen privégoederen via Marktplaats. Eisers hebben tot aan de zitting volstaan met de verklaring dat bepaalde spullen, vaak kleding en schoenen maar ook diverse elektronica en meubels zijn verkocht. Tijdens de zitting hebben eisers gesteld aannemelijk te kunnen maken dat de spullen die zij via Marktplaats hebben verkocht al bij eisers in bezit zijnde (tweedehands) spullen waren, waarop de rechtbank het onderzoek heeft geschorst om eisers hiertoe nogmaals in de gelegenheid te stellen. Bij e-mail van 24 juni 2022 hebben eisers stukken overgelegd, genummerd 1 tot en met 33, waarachter telkens data, goederen en bedragen worden genoemd. Achter deze bijlagen zijn niet altijd stukken toegevoegd. Daar waar wel stukken zijn bijgevoegd, gaat het om foto’s van spullen, foto’s van eisers of hun kinderen, Whatsapp-berichten en in enkele gevallen om aankoopbonnen. Verweerder heeft in zijn reactie van 1 augustus 2022 per item zijn bevindingen vermeld. Verweerder heeft geconcludeerd dat met de na de zitting overgelegde verklaringen en stukken evenmin een volledige en betrouwbare reconstructie van de gestelde aard/herkomst van de bijschrijvingen en contante stortingen kan worden gemaakt. Verweerder vindt daarbij van belang dat eisers ten aanzien van een groot deel van de bijschrijvingen geen objectieve en controleerbare stukken zoals e-mails of berichten van kopers, bankafschriften of betaalbewijzen van de eigen goederen die zij stellen te hebben verkocht (bon of afschrijving in winkel waar iets is aangeschaft) hebben ingebracht. Bij de stukken die eisers wel hebben ingebracht, gaat het grotendeels om stukken die niet, dan wel onvoldoende met de bijschrijvingen/stortingen op de rekening te linken zijn aan de goederen, bedragen, advertenties/berichten op Marktplaats. Daarnaast heeft verweerder geconcludeerd dat eisers niet consistent hebben verklaard omdat in beroep over een aantal bijschrijvingen wordt aangegeven dat dit de verkoop van bepaalde goederen betrof, terwijl eisers in de primaire fase bij dezelfde bijschrijvingen andere goederen hebben genoemd. De meeste bijschrijvingen hebben geen, dan wel een onduidelijke (en soms terugkerende) omschrijving. Uit de omschrijvingen valt niet af te leiden dat het gaat om de verkoop van eigen privégoederen. Verweerder blijft dan ook bij zijn standpunt zoals ingenomen bij het bestreden besluit dat, gelet op de frequentie en de totale optelsom van de bijschrijvingen/stortingen per maand (in februari en maart 2021 boven de norm), eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van verkoop van eigen spullen.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers met de overgelegde stukken niet aannemelijk hebben gemaakt dat de stortingen en bijschrijvingen afkomstig zijn van de verkoop van door hen zelf eerder gekochte spullen via Marktplaats. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat in dit geval niet aannemelijk is dat met de verkoop van al in het bezit zijnde spullen gedurende vijf maanden achter elkaar een opbrengst tussen € 390,- en € 2.784,50 per maand gerealiseerd kan worden. Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld van de uitspraak van de Raad van 2 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:10, is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, als van verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Gelet op de hoge opbrengst gedurende een langere periode, kan deze rechtspraak echter niet op de situatie van eisers van toepassing zijn. De rechtbank betrekt daarbij dat het gaat om zeven verkopen in februari 2021 en minstens veertien verkopen in maart 2021, met tot gevolg ontvangen bedragen (ver) boven de voor eisers geldende bijstandsnorm. Eisers hadden redelijkerwijze moeten begrijpen dat de ontvangst van deze bedragen vanaf februari 2021 van invloed zou kunnen zijn op hun recht op bijstand en dat zij de ontvangst daarom hadden moeten melden bij verweerder. De rechtbank volgt niet de stelling van eisers dat verweerder hen hierover in hun situatie beter had moeten voorlichten. In het toekenningsbesluit van 14 september 2020, naar aanleiding van een eerder heronderzoek, is expliciet aangegeven dat het ontvangen van contante stortingen en bijschrijvingen op de rekening gemeld moeten worden. Dat eisers het geld nodig hadden voor een noodsituatie en het niet de bedoeling was een handeltje op te zetten, maakt het voorgaande niet anders. Bovendien is niet in geschil dat eisers over deze noodsituatie niets hebben gemeld aan verweerder. Eén en ander betekent dat de herziening van het recht op bijstand stand houdt.
9. Verweerder is in beginsel gehouden tot terugvordering van de teveel betaalde bijstand over te gaan. Dringende redenen om van terugvordering af te zien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3316).
9.1.
Eisers hebben gesteld dat verweerder er alles aan heeft gedaan om hen maar te benadelen, zoals het nemen van meerdere besluiten, waaronder een boete van € 30, waardoor de toegang tot de schuldhulpverlening aan hen is ontzegd. Dat de terugvordering veroorzaakt dat eiseres niet (opnieuw) een beroep kan doen op schuldhulpverlening bij de gemeente, betekent op zichzelf niet dat sprake is van onaanvaardbare consequenties, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:765. De rechtbank begrijpt dat verweerders besluitvorming vervelend is voor eisers, maar ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder dit heeft gedaan met het doel om eisers koste wat kost te benadelen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de herziening en de terugvordering van
€ 4.984,88 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 september 2022.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.