ECLI:NL:CRVB:2018:10

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
16/822 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde handelsactiviteiten via internet

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellant, die sinds 1 december 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 14 augustus 2013 via Marktplaats meer dan 2.300 advertenties geplaatst voor de verkoop van ansichtkaarten en andere goederen, zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. Na een melding in augustus 2013 heeft de gemeente een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellant. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant inkomsten uit internethandel had gegenereerd, wat hij niet had gemeld. Het college heeft daarop besloten de bijstand over de maand mei 2011 te herzien en de bijstand over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 14 augustus 2013 in te trekken, met terugvordering van de gemaakte kosten tot een bedrag van € 26.795,24.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij geen melding hoefde te maken van de verkopen, omdat deze hobbymatig waren en het college op de hoogte was van zijn activiteiten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de omvang en frequentie van de verkopen duiden op handelsactiviteiten, die wel degelijk gemeld hadden moeten worden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de schending van de inlichtingenverplichting door appellant niet kan worden weerlegd. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op bijstand, indien hij aan zijn meldingsplicht had voldaan.

Uitspraak

16.822 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2015, 14/8134 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
Datum uitspraak: 2 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kaste. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.E. Dreyer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 december 2009 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande. Naast de bijstand is appellant sinds
1 oktober 2011 als vrijwilliger werkzaam geweest bij de Stichting [naam stichting] .
1.2.
Naar aanleiding van een melding in augustus 2013 dat appellant via internet op de website marktplaats.nl (Marktplaats) ansichtkaarten verkoopt en dat hij daarbij gebruik maakt van de bankrekening van [naam R] (R), heeft een sociaal rechercheur - werkzaam bij de gemeente Amsterdam - een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur onder meer dossieronderzoek gedaan, bankafschriften van appellant en van R opgevraagd en onderzocht, internetonderzoek gedaan, informatie opgevraagd bij Marktplaats en appellant en een aantal getuigen gehoord. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 29 april 2014. In dit rapport wordt, samengevat, geconcludeerd dat appellant tussen 2011 en 1 oktober 2013 ruim 2.300 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst, waarin voornamelijk ansichtkaarten en [voetbalvereniging] -artikelen te koop werden aangeboden. Voor de betalingen van de verkopen heeft appellant onder andere gebruik gemaakt van de rekening van R, zijn buurvrouw.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
23 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 november 2014 (bestreden besluit), de bijstand over de maand mei 2011 te herzien, de bijstand over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 14 augustus 2013 in te trekken en de over deze perioden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 26.795,24 van appellant terug te vorderen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in mei 2011 een bedrag van € 750,- heeft ontvangen voor het verrichten van scanwerkzaamheden en dat hij in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 14 augustus 2013 inkomsten uit internethandel heeft ontvangen. Omdat appellant van de verkopen en de hieruit genoten inkomsten geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, kan het recht op bijstand over deze periode niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil betreft alleen de intrekking en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 oktober 2011 tot en met 14 augustus 2013.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de in geding zijnde periode onder verschillende namen op Marktplaats in ieder geval ruim 2.300 advertenties heeft geplaatst waarin verschillende goederen, waaronder ansichtkaarten van trams en [voetbalvereniging] -artikelen, te koop werden aangeboden. Evenmin is in geschil dat appellant voor de betalingen van deze goederen gebruik heeft gemaakt van de bankrekening van R. Ten slotte is niet in geschil dat appellant van deze verkopen geen melding heeft gemaakt bij het college.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij van de verkopen op Marktplaats geen melding hoefde te maken, omdat het college ervan op de hoogte was dat hij hobbymatig aan tram gerelateerde artikelen verzamelde en hij deze op internet verkocht. Daarnaast wordt op de maandelijkse inlichtingenformulieren niet gevraagd naar verkopen via internet. Verder heeft appellant betoogd dat hij op advies van de afdeling schuldhulpverlening, die eveneens onderdeel is van de gemeente Amstelveen, zo veel mogelijk van zijn eigen vermogen te gelde heeft gemaakt om zijn schulden af te lossen. Zodoende is geen sprake van een schending van de inlichtingenverplichting.
4.4.
De stelling van appellant dat het college op de hoogte was van de verkopen via internet slaagt niet. Uit de in het dossier aanwezige rapportage van 18 oktober 2011 blijkt dat appellant in een gesprek met een medewerker van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Amstelveen heeft verklaard dat hij ansichtkaarten, treintjes, trammetjes en glasplaatnegatieven verzamelt en dat hij soms wat koopt en verkoopt via het internet. De medewerker heeft appellant er vervolgens op gewezen dat het verkopen van artikelen op internet handel is en dat hij hiervan een administratie moet bijhouden. Bij brief van
25 oktober 2011 heeft het college na dit gesprek nogmaals onder de aandacht gebracht dat appellant bij verkoop van spullen moet kunnen aantonen geen winst te maken, dat opbrengsten anders tot het inkomen worden gerekend en dat hij alles moet melden wat invloed kan hebben op de hoogte van zijn uitkering. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Nu appellant in de periode die in geschil is in ieder geval ruim 2.300 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst, is geen sprake geweest van een incidentele verkoop van privégoederen. Gelet op de hoeveelheid advertenties en de regelmaat waarmee de advertenties zijn geplaatst, is sprake geweest van handel waarmee appellant inkomsten heeft gegenereerd dan wel kon genereren, zodat appellant deze activiteiten en de daaruit genoten inkomsten had moeten melden bij het college. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5334) is het onderscheid tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten voor de WWB geen relevant onderscheid, indien uit die activiteiten inkomsten worden genoten. De stelling van appellant dat op de maandelijkse inlichtingenformulieren niet expliciet wordt gevraagd naar inkomsten uit verkopen via internet, betekent niet dat hij daarover geen inlichtingen hoefde te verstrekken. Dat appellant van de afdeling schuldhulpverlening het advies zou hebben gekregen om zoveel mogelijk van zijn schulden af te lossen door zijn eigen vermogen te gelde te maken, ontslaat hem evenmin van de verplichting in het kader van de bijstand daarover inlichtingen te verstrekken aan het college. Voorts heeft appellant ter zitting nog naar voren gebracht dat veel advertenties elkaar overlappen. Voor zover beoogd is daarmee te stellen dat dezelfde advertenties meerdere keren zijn geplaatst, merkt de Raad op dat dit achteraf niet te controleren is. Verder past het opnieuw ‘opbrengen’ van oude advertenties, zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1213), ook meer bij handel dan bij incidentele privéverkoop.
4.5.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat de ansichtkaarten die hij op Marktplaats heeft verkocht afkomstig zijn uit zijn eigen collectie en dat die collectie bij aanvang van de bijstand al tot zijn vermogen behoorde. Dit betekent dat hij slechts zijn eigen vermogen te gelde heeft gemaakt en dus geen sprake is van inkomsten. Tijdens een huisbezoek in 2011 heeft appellant deze collectie bovendien nog getoond, zodat het college op de hoogte was van zijn verzameling ansichtkaarten.
4.6.
Deze grond slaagt evenmin. Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellant bij de aanvraag om bijstand melding heeft gemaakt van een collectie ansichtkaarten, noch dat deze collectie bij de vermogensvaststelling is betrokken. Dat appellant, zoals hij heeft gesteld, in 2011 zijn collectie ansichtkaarten tijdens een huisbezoek zou hebben getoond, betekent niet dat hij toen ook van de waarde van die collectie melding heeft gemaakt. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de collectie ansichtkaarten bij aanvang van de bijstand al tot zijn vermogen behoorde. Bovendien heeft appellant op Marktplaats ook [voetbalvereniging] -artikelen verkocht, waarover hij zelf heeft verklaard dat hij deze artikelen voor een gunstige prijs heeft ingekocht en ze vervolgens op Marktplaats weer heeft doorverkocht. Daarnaast heeft appellant verklaard dat hij van de [naam stichting] dubbele ansichtkaarten in hun collectie mocht hebben en ook die kaarten via Marktplaats heeft verkocht. De [voetbalvereniging] -artikelen en de dubbele ansichtkaarten uit de collectie van de [naam stichting] behoorden in ieder geval niet bij aanvang van de bijstand tot het vermogen van appellant en ook uit de verkoop van die artikelen heeft appellant inkomsten genoten.
4.7.
Uit 4.4 en 4.6 volgt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.8.
Appellant heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Appellant heeft van de verkoop geen deugdelijke administratie of boekhouding bijgehouden. Appellant heeft gesteld dat slechts voor één verkoop een contante betaling is verricht, maar hij heeft dit niet nader gespecificeerd en onderbouwd, zodat hiermee geen rekening kan worden gehouden. Mede omdat appellant zijn inkomsten niet deugdelijk en inzichtelijk heeft bijgehouden, kan deze stelling niet worden geverifieerd. De stelling van appellant dat op basis van de in het dossier aanwezige bankafschriften het recht op bijstand vastgesteld kan worden, slaagt reeds om die reden niet.
4.9.
Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat die geen bespreking behoeft.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.11.
Omdat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer als voorzitter en Y.J. Klik en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) A.M. Pasmans

HD