Uitspraak
18 3548 PW, 18/3549 PW
31 mei 2018, 17/7105 en 17/7106 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
M.C.T. ter Haar.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 december 2015 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een melding over overlast heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde, wat resulteerde in de intrekking van de bijstand en een terugvordering van € 19.617,42. Daarnaast werd appellant een boete opgelegd van € 1.775,70 wegens schending van de inlichtingenverplichting, die later werd verlaagd tot € 1.183,82. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen de intrekking ongegrond, maar het beroep tegen de boete gegrond, en stelde de boete vast op € 595,27, waarbij rekening werd gehouden met de psychische gesteldheid van appellant.
In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij de gemeente ligt. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij op het uitkeringsadres woonde, en dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad bevestigt dat de terugvordering van de bijstand terecht is en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Wat betreft de boete oordeelt de Raad dat de opgelegde boete evenredig is aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid, ondanks de psychische klachten van appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.