ECLI:NL:RBROT:2022:7383

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/10/641946 / KG ZA 22-638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over overtreding concurrentiebeding en schriftelijkheidsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Ergra Low-Vision B.V. en [naam gedaagde]. Ergra vorderde een verbod op de gedaagde om zijn concurrerende activiteiten te staken, omdat hij het concurrentiebeding uit zijn arbeidsovereenkomst zou hebben overtreden. De gedaagde was eerder werkzaam als optometrist bij Ergra en had zijn dienstverband opgezegd. Ergra stelde dat de gedaagde, terwijl hij nog in dienst was, klantgegevens had gekopieerd en zijn eigen bedrijf had opgericht, wat in strijd was met het concurrentiebeding. De rechtbank oordeelde dat het concurrentiebeding geldig was en dat de gedaagde het had overtreden. De voorzieningenrechter oordeelde dat Ergra een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, ondanks het verstrijken van tijd sinds de beëindiging van het dienstverband. De rechtbank legde de gedaagde op om zijn activiteiten te staken en veroordeelde hem tot betaling van een voorschot op de boetes en de kosten van het onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/641946 / KG ZA 22-638
Vonnis in kort geding van 31 augustus 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERGRA LOW-VISION B.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. C.I.M. Molenaar te Volendam,
tegen
[naam gedaagde]h.o.d.n.
[naam bedrijf],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. Hoogendoorn te Rotterdam.
Partijen worden hierna Ergra en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 augustus 2022, met producties 1-14;
  • de brieven van mr. Molenaar van 15 augustus 2022, met producties 15-17;
  • de brief van mr. Hoogendoorn van 15 augustus 2022, met producties 1-5;
  • de e-mail van mr. Hoogendoorn van 15 augustus 2022, met productie 6;
  • de mondelinge behandeling op 17 augustus 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleit- respectievelijk spreekaantekeningen van mr. Molenaar en mr. Hoogendoorn.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Ergra verzorgt op de polikliniek oogheelkunde van ongeveer 117 ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra optometriewerkzaamheden en in ongeveer 72 ziekenhuizen daarvan de mogelijk daaruit voortvloeiende low-vision-werkzaamheden (levering van hulpmiddelen en producten voor verbetering van het zien). De optometriewerkzaamheden vinden plaats voordat de patiënt naar de oogarts gaat. De low-vision-werkzaamheden vinden alleen plaats bij slechtziende patiënten die, nadat zij bij de oogarts zijn geweest, worden doorverwezen naar de low-vision-specialist van Ergra.
2.2.
[naam gedaagde] is op 1 december 2008 voor bepaalde tijd als optometrist bij Ergra in dienst getreden. Artikel 8.3 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Na beëindiging van het dienstverband is het U verboden gedurende een periode van twaalf maanden zowel direct als indirect betrokken te zijn bij een onderneming welke zich bezighoudt met het vervaardigen van en/of de handel in producten, en/of het verrichten van diensten, welke gelijk of aanverwant zijn aan de activiteiten welke door Ergra of een daarmee gelieerde onderneming op de Nederlandse markt zijn en/of worden gebracht en/of worden verricht.
Dit beding geldt in de plaatsen waar Ergra gevestigd is. Ergra is te allen tijde gerechtigd om U al dan niet op haar verzoek van voormelde verplichting geheel of gedeeltelijk te ontslaan.
Bij niet nakoming of overtreding van de in dit artikel omschreven verplichtingen, zal U aan Ergra een direct opeisbare, niet voor matiging vatbare, boete verschuldigd worden van € 1.000,- voor iedere keer dat U deze verplichtingen niet nakomt of overtreedt en voor elke dag of gedeelte van de dag dat dit niet nakomen of de overtreding na de eerste dag dat zulks heeft plaatsgevonden voortduurt, onverminderd de rechten van Ergra tot verhaal van schade.”
2.3.
Per brief van 25 mei 2009 heeft [naam01] , (hierna: [naam01] ) het volgende, voor zover van belang, aan [naam gedaagde] bericht:
“Beste [naam gedaagde] ,
Tevreden zijnde over je werkzaamheden bevestigen wij hierbij met genoegen dat je huidige arbeidsovereenkomst met Ergra Low Vision wordt overgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De nieuwe overeenkomst vangt aan op 1 juli 2009. (…)”
2.4.
[naam gedaagde] heeft zich op 30 november 2020 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam ‘[naam bedrijf]’.
2.5.
[naam gedaagde] heeft zijn dienstverband bij Ergra per 1 november 2021 opgezegd.
2.6.
Naar aanleiding van het vermeend overtreden van een concurrentie- en relatiebeding door [naam gedaagde] heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) in opdracht van Ergra een (digitaal) onderzoek uitgevoerd. De inhoud van het rapport van 8 augustus 2022 luidt, voor zover van belang, als volgt:

2. Samenvatting
(…)
Uit het digitaal onderzoek op de onderzochte zakelijke Ergra laptop blijken, onder het Windows-account ‘ [naam gedaagde] ’, Microsoft Excel-klantenbestanden van Ergra te zijn bewerkt, waarbij gegevens van ‘[naam bedrijf]’ in die bestanden werden opgenomen. Dit is gebeurd terwijl [naam gedaagde] nog in dienst was bij Ergra. De oorspronkelijke bestanden bevatten onderzoeksgegevens, orderformulieren en tevens uitgebreide klantgegevens van klanten van Ergra. Dit blijkt op diverse datums in 2021 te zijn gedaan.
Vastgesteld werd dat:
  • het logo van ‘Ergra Low Vision’ werd vervangen door het logo van ‘[naam bedrijf]’;
  • diverse teksten in die bestanden werden aangepast, waarbij de naam ‘Ergra Low Vision’ werd vervangen door de naam ‘[naam bedrijf]’.
Tevens werd bekend dat dergelijke wijzigingen waren doorgevoerd in enkele Excel-klantenbestanden, die betrekking hebben op klanten van Ergra, te weten;
  • [naam02] , [geboortedatum01] (…)
  • [naam03] , [geboortedatum02] (…)
Ook werd bekend dat dergelijke wijzigingen waren doorgevoerd in Excel-klantenbestanden van Ergra, waarbij de daarin aangetroffen klantgegevens betrekking hadden op personen die geen klant zijn of waren bij Ergra. Dit betreft:
  • [naam04] , [geboortedatum03] (…)
  • [naam05] , [geboortedatum04] (…)
  • [naam06] , [geboortedatum05] (…)
  • [naam07] [geboortedatum06] (…)
Uit het digitaal onderzoek werd tevens bekend dat [naam gedaagde] hoogstwaarschijnlijk, op enig moment voor zijn vertrek, zakelijke Ergra én (afgaande op de bestandsnamen) kennelijke privébestanden heeft verwijderd van de zakelijke Ergra OneDrive clouddata, zoals die bij hem in gebruik was (…).
Verder werd bekend dat op de bij [naam gedaagde] persoonlijk in gebruik zijnde zakelijke Ergra laptop, en terwijl de gebruiker op de Windows-omgeving van die laptop was ingelogd onder het account ‘ [naam gedaagde] , usb-geheugendragers aangesloten zijn geweest op die laptop (…).
In de avond van donderdag 28 oktober 2021 heeft de ingelogde Windowsgebruiker ‘ [naam gedaagde] ’, in ieder geval in totaal 1.443 Ergra Excel-bestanden, die uitgebreide Ergra klantgegevens bevatten, vanaf de zakelijke Ergra laptop gekopieerd naar een van die usb-geheugendragers. Het betreft de map ‘Voorschriften’ met daarin de mappen ‘2020’ en ‘2021’. Bij zijn vertrek bij Ergra heeft [naam gedaagde] wel zijn zakelijke laptop ingeleverd, maar geen usb-geheugendragers overgedragen (…).”
2.7.
Per e-mail van 3 augustus 2022 deelt [naam08] , werkzaam bij Ergra, het volgende, voor zover van belang, aan [naam01] mee:
“Een tijdje terug op 08 juli was ik aan het werk in het van Weel Bethesda ziekenhuis in Dirksland. Ik sprak daar met dokter [naam09] over het verwijzen van patiënten naar ons. Deze gaf toen aan dat hij alle nieuwe patiënten naar [naam gedaagde] stuurde en bij ons alleen de bestaande patiënten terug liet komen. (…).”

3..Het geschil

3.1.
Ergra vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam04] te gebieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, iedere inbreuk op het beding van non-concurrentie ex artikel 8 lid 3 van de arbeidsovereenkomst, direct dan wel indirect, te staken en gestaakt te houden, althans [naam gedaagde] te gebieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis zijn (onrechtmatig) concurrerende activiteiten ten behoeve van Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis te Dirksland, Het IJsellandziekenhuis te Capelle aan den IJssel, Het Spaarne Gasthuis te Hoofddorp, de Delftland Oogartsenpraktijk te Delft, Het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, Het Franciscus Gasthuis te Rotterdam, Het Ikazia Ziekenhuis te Rotterdam en/ of de Bergmankliniek te Den Bosch met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor elke overtreding en € 2.500,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt;
II. [naam gedaagde] te veroordelen om aan Ergra bij wijze van voorschot op de door hem verbeurde boetes te betalen een bedrag van € 100.000,00 althans een bedrag door de Voorzieningenrechter naar goede justitie vast te stellen;
III. [naam gedaagde] te veroordelen om aan Ergra bij wijze van voorschot op de kosten ex artikel 6:96 lid 2 BW te betalen een bedrag van € 10.000,00 althans een bedrag door de Voorzieningenrechter naar goede justitie vast te stellen;
IV. [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de advocaat van Ergra, alsmede tot betaling van nakosten zijnde een bedrag ad € 131,00 dan wel, indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, een bedrag ad € 199,00 en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Ergra in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Ergra legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [naam gedaagde] al in 2021 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voor zichzelf bezig was en dat door zijn concurrerende activiteiten, in ziekhuizen waar [naam gedaagde] voorheen namens Ergra werkzaam was, de omzet van Ergra substantieel is afgenomen. Daarmee overtreedt [naam gedaagde] het in artikel 8.3 van de arbeidsovereenkomst overeengekomen concurrentiebeding. Omdat het concurrentiebeding op 1 november 2022 expireert en Ergra schade lijdt als gevolg van de voortdurende overtreding van het concurrentiebeding door [naam gedaagde] , stelt Ergra een evident spoedeisend belang bij haar vorderingen te hebben.
4.2.
[naam gedaagde] betwist dat Ergra een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Voor zover het concurrentiebeding geldt, geldt het nog maar voor ongeveer 2,5 maand. Als Ergra daadwerkelijk een evident spoedeisend belang had, zou zij wel eerder een procedure zijn gestart. Verder blijkt niet dat de door Ergra gestelde omzetdaling te maken heeft met [naam gedaagde] en dat [naam gedaagde] het bedrijfsdebiet stelselmatig en substantieel afbreekt. Ter zake de gestelde oneigenlijke concurrentie geldt dat als er al sprake is van een reden tot verbod, dit in de praktijk vaak een beperking is van maximaal een half jaar na het einde van het dienstverband. In het geval van [naam gedaagde] zijn echter al ruim negen maanden verstreken. Eventuele schade en boetes kunnen in een bodemprocedure worden gevorderd. Ook de vordering tot betaling van een voorschot op de kosten van Hoffmann leent zich niet voor behandeling in kort geding omdat in een bodemprocedure eerst moet komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatigheid. Bovendien kan [naam gedaagde] voorschotten van in totaal € 110.000,00 niet zomaar betalen. Niet is gebleken dat een groot bedrijf als Ergra geen bodemprocedure kan afwachten.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang is gelegen in de aard van de vorderingen van Ergra. Het verweer dat Ergra een bodemprocedure dient af te wachten, wordt dan ook verworpen. Het feit dat enige tijd is verstreken tussen de uitdiensttreding van [naam gedaagde] en het onderhavige, door Ergra aangespannen, kort geding doet evenmin af aan het spoedeisend belang. Integendeel, Ergra heeft eerst onderzoek laten doen door Hoffmann om haar vorderingen deugdelijk te kunnen onderbouwen.
Geldigheid concurrentiebeding
4.4.
Tussen partijen is voorts in geschil of, nu in de omzettingsbrief van 25 mei 2009 niet is verwezen naar de arbeidsvoorwaarden en/of het concurrentiebeding, is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 lid 1 BW.
4.5.
Bij de beoordeling of het concurrentiebeding in het kader van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd rechtsgeldig is overeengekomen, wordt het volgende vooropgesteld.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat indien een tijdelijke arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak wordt voortgezet, het bij de eerste overeenkomst overeengekomen concurrentiebeding inclusief de schriftelijke motivering in beginsel zijn geldigheid behoudt, tenzij een gewijzigde arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 129-130). Voorts is de heersende lijn in de jurisprudentie dat, tenzij sprake is van een (ingrijpende) wijziging van functie, bij omzetting van een overeenkomst voor bepaalde tijd in een contract voor onbepaalde tijd een eerder overeengekomen concurrentiebeding niet opnieuw schriftelijk moet worden overeengekomen (vgl. onder andere Hof Arnhem-Leeuwarden 26 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10025).
4.6.
In het geval van [naam gedaagde] is bij de omzetting van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geen gewijzigde arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Evenmin was sprake van een (ingrijpende) wijziging van functie. Dat betekent dat het concurrentiebeding dat partijen in de tijdelijke arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen, niet opnieuw overeengekomen hoefde te worden en dat aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 lid 1 BW is voldaan.
4.7.
De uitspraken waaraan [naam gedaagde] refereert ter onderbouwing van zijn verweer dat niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste, leiden niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.7.1.
In het geschil dat heeft geleid tot het vonnis van deze rechtbank van 18 maart 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:2439) bestond onduidelijkheid over de overname of voortzetting van de arbeidsovereenkomst die de werknemer had met een vennootschap waar zij in dienst was getreden en welke vennootschap op enig moment van naam is veranderd. In het geval van [naam gedaagde] is echter geen sprake van dergelijke onduidelijkheden zodat voornoemd geschil niet vergelijkbaar is met het tussen Ergra en [naam gedaagde] ontstane geschil.
4.7.2.
[naam gedaagde] verwijst voorts naar een vonnis van deze rechtbank van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:1621). In dit geval was de kantonrechter van oordeel dat de werkgever en de werknemer met de verlenging en de omzetting nieuwe arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan. Tussen Ergra en [naam gedaagde] is echter niet in geschil dat bij de omzetting geen sprake is geweest van een nieuwe arbeidsovereenkomst. Om die reden gaat de vergelijking met voornoemd vonnis niet op.
4.7.3.
In ECLI:NL:GHDHA:2019:1316 was sprake van (onder meer) een wijziging van functie waarbij het concurrentie- en relatiebeding niet opnieuw expliciet waren overeengekomen. Zoals reeds hiervoor overwogen is de functie van [naam gedaagde] niet gewijzigd zodat ook de verwijzing naar dit arrest [naam gedaagde] niet kan baten.
4.7.4.
Tot slot verwijst [naam gedaagde] naar een arrest van het Hof Amsterdam van 9 februari 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:456). Dit geval is vergelijkbaar met het geval van [naam gedaagde] . Gelet op de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis en de algemene lijn die in de jurisprudentie is te onderscheiden, ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om op basis van een enkele afwijkende uitspraak te oordelen dat in het geval van [naam gedaagde] niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste.
Reikwijdte concurrentiebeding
4.8.
Thans moet, nu dit ook tussen partijen in geschil is, worden beoordeeld wat in het concurrentiebeding wordt bedoeld met de zin: “Dit beding geldt in de plaatsen waar Ergra gevestigd is.” Daarbij wordt het volgende vooropgesteld. Bij de uitleg van een concurrentiebeding is in beginsel de Haviltex-norm van toepassing en gaat het bij de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet alleen om de taalkundige bewoordingen van de tekst van de overeenkomst, maar komt het tevens aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat ze redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de vraag wat partijen dan precies van elkaar mochten verwachten is de maatschappelijke positie, rechtskennis en totstandkoming van het beding van belang.
4.9.
Ergra stelt dat van [naam gedaagde] mocht worden verwacht dat hij de strekking van het concurrentiebeding goed begreep en dat voor hem duidelijk was dat wordt gedoeld op de verschillende plaatsen c.q. ziekenhuizen waar Ergra haar activiteiten ontplooit en waar haar medewerkers actief zijn. Volgens [naam gedaagde] geldt het concurrentiebeding enkel in Den Haag omdat Ergra in Den Haag gevestigd is en zich bij de aanvang van het dienstverband meerdere vestigingen van Ergra in Den Haag bevonden.
4.10.
Ergra heeft niet weersproken dat bij aanvang van het dienstverband van [naam gedaagde] tussen partijen niet is gesproken en onderhandeld over het concurrentiebeding. Dit staat derhalve vast en brengt met zich dat de nadruk ligt op de grammaticale uitleg van het beding. Dit leidt vaak tot een minder ruime uitleg. In dit verband is voorts relevant dat het Hof Den Haag in haar arrest van 14 april 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:857) overwoog dat de eis dat een concurrentiebeding schriftelijk wordt vastgelegd om gelding te hebben, rechtvaardigt dat bij de uitleg ervan zo dicht mogelijk bij de tekst wordt gebleven.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam gedaagde] toegelicht dat hij aan het begin van zijn dienstverband op een oogbus werkte die verzorgingstehuizen aandeed in de regio Noord-Brabant. Gelet daarop kan [naam gedaagde] niet worden gevolgd in zijn uitleg van het concurrentiebeding dat het beding slechts kan zien op de vestiging(en) van Ergra in Den Haag. De voorzieningenrechter volgt [naam gedaagde] wel in zijn verweer dat uit het beding niet valt op te maken dat het ook toekomstige vestigingsplaatsen van Ergra omvat. Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst in 2008 kon [naam gedaagde] niet overzien dat en op welke wijze Ergra in de loop der tijd zou uitbreiden. Hij kan, zonder blijk van instemming, dan ook niet worden gehouden aan een concurrentiebeding voor zover dat veel ruimer is dan bij aanvang van de arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat het beding enkel geldt voor de in 2008 bestaande vestigingen van Ergra, te weten Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis te Dirksland, Het Spaarne Gasthuis te Hoofddorp, Het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam en het Franciscus Gasthuis te Rotterdam.
Overtreding concurrentiebeding
4.12.
Niet in geschil is dat [naam gedaagde] vlak voor zijn vertrek bij Ergra Excel-bestanden met uitgebreide Ergra klantgegevens naar een usb-stick heeft gekopieerd. Tevens heeft [naam gedaagde] een door Ergra ontwikkeld Excel-bestand dat gebruikt wordt om klantgegevens van Ergra-klanten in vast te leggen voorzien van het logo van zijn bedrijf [naam bedrijf]. Voorts heeft [naam gedaagde] klanten van Ergra bediend op naam van zijn eigen bedrijf terwijl hij nog in dienst was van Ergra. Daarmee is de overtreding van het concurrentiebeding een gegeven. [naam gedaagde] erkent ook dat hij het concurrentiebeding heeft overtreden maar volgens hem is een en ander hooguit ‘niet de bedoeling’, ‘zeer onhandig’ en ‘niet netjes’ geweest. Voor zover [naam gedaagde] daarmee het verweer voert dat de overtreding van het concurrentiebeding weinig voorstelt, slaagt dit verweer niet. Het doet immers niet af aan het gegeven dat het concurrentiebeding is overtreden. De vordering van Ergra om [naam gedaagde] te gebieden om zijn werkzaamheden ten behoeve van de hiervoor in 4.11. genoemde ziekenhuizen te staken en gestaakt te houden wordt dan ook toegewezen. Nu niet vastgesteld kan worden dat sprake is van, recente, andersoortige overtredingen van het concurrentiebeding dan het verrichten van bedoelde werkzaamheden, wordt de veroordeling beperkt tot het hiervoor verwoorde verbod. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat Ergra bedoelt dat deze veroordeling in tijd niet verder strekt dan tot de einddatum van de duur van het beding, te weten 1 november 2022. Die einddatum wordt in de beslissing opgenomen. De gevorderde dwangsom wordt gematigd tot € 5.000,00 voor elke overtreding en € 1.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
Boete
4.13.
Vanwege overtredingen van het concurrentiebeding is [naam gedaagde] boetes aan Ergra verschuldigd. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat hij in een bodemprocedure in elk geval tot betaling van enig bedrag wordt veroordeeld. Gelet op de omstandigheden van het geval en het aantal overtredingen dat kan worden vastgesteld, wordt in dit kort geding een voorschot op die boete van € 25.000,00 toegewezen.
Kosten Hoffmann
4.14.
Ergra heeft onbetwist gesteld dat de kosten van het onderzoek door Hoffmann € 21.576,11 exclusief btw bedragen. Met de resultaten van het onderzoek heeft Ergra haar stellingen feitelijk kunnen onderbouwen en is hiervoor, mede op basis van het door Hoffmann verrichte onderzoek, de conclusie getrokken dat [naam gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden. Ergra heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam gedaagde] , door het concurrentiebeding te overtreden, onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De voorzieningenrechter acht het dan ook gerechtvaardigd om [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 5.000,00 op de kosten voor het onderzoek door Hoffmann.
Proceskosten
4.15.
[naam gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ergra worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00
4.16.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853), r.o. 2.3., volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [naam gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, zijn activiteiten ten behoeve van Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis te Dirksland, Het Spaarne Gasthuis te Hoofddorp, Het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam en Het Franciscus Gasthuis te Rotterdam te staken en gestaakt te houden tot 1 november 2022, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke overtreding en € 1.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan Ergra bij wijze van voorschot op de door hem verbeurde boetes te betalen een bedrag van € 25.000,00,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan Ergra bij wijze van voorschot op de kosten ex artikel 6:96 lid 2 BW te betalen een bedrag van € 5.000,00,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Ergra tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.
3078/2009