ECLI:NL:GHDHA:2019:1316

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
200.243.925/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van concurrentie- en relatiebeding in arbeidsovereenkomst na wijzigingen

In deze zaak gaat het om de geldigheid van een concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen SThree Holdings B.V. en [geïntimeerde]. SThree heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Rotterdam, waarin de kantonrechter SThree verbood om [geïntimeerde] te belemmeren in zijn dienstverband bij R2Group. De arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] is meerdere keren gewijzigd, maar in de laatste wijziging van 1 augustus 2016 ontbreekt elke verwijzing naar het concurrentie- en relatiebeding. Het hof oordeelt dat het beding zijn geldigheid heeft verloren, omdat het niet expliciet is overeengekomen in de laatste wijziging van de arbeidsovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van SThree af. SThree wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.243.925/01
Rolnummer Rechtbank : 6847449 VV EXPL 18-176

Arrest van 4 juni 2019

inzake

SThree Holdings B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: SThree,
advocaat: mr. E.C.A. Pronk te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde],wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.P. Heeren te Leiden.

Het geding

1. Bij dagvaarding van 31 juli 2018 is SThree in hoger beroep gekomen van het op 3 juni 2018 door de voorzieningenrechter in de rechtbank te Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis. Daarbij heeft SThree, onder overlegging van producties, tegen dat vonnis drie grieven opgeworpen en om behandeling als spoedappel verzocht. Dit verzoek is door het hof afgewezen, omdat SThree te lang heeft gewacht met dagvaarden. Bij tussenarrest van 4 september 2018 is een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie heeft op verzoek van partijen geen doorgang gevonden. Hierna heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord (met producties) de grieven gemotiveerd weersproken. Op 17 mei 2019 hebben partijen hun standpunten door hun respectieve advocaten doen bepleiten aan de hand van pleitaantekeningen.

Beoordeling van het hoger beroep

2. In deze procedure gaat het om het volgende.
2.1
SThree exploiteert een wereldwijde onderneming op het gebied van recruitment. SThree bestaat uit verschillende bedrijfsonderdelen die opereren onder verschillende handelsnamen, waaronder de naam Computer Futures.
2.2
SThree heeft in Nederland zowel een kantoor in Rotterdam als in Amsterdam.
2.3
[geïntimeerde], geboren op [dag] 1988, is op [dag] 2013 voor bepaalde tijd bij SThree in dienst getreden in de functie van [functie 1]. [geïntimeerde] was werkzaam voor het bedrijfsonderdeel Computer Futures op het kantoor in Rotterdam.
2.4
In art. 10 van de arbeidsovereenkomst die partijen op [dag] 2013 hebben gesloten, is een concurrentiebeding annex relatiebeding opgenomen (onder het kopje: Nevenactiviteiten/Non-concurrentiebeding).
2.5
De arbeidsovereenkomst van partijen is na [dag] 2013 verschillende malen gewijzigd, te weten per 6 februari 2014 (in verband met een promotie tot [functie 2]), per 28 april 2014 (toen de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd), per 1 juni 2014 (in verband met een promotie tot [functie 3]), per 1 augustus 2016 (in verband met een promotie tot [functie 4]), per 6 december 2016 (in verband met de overstap naar een ander team) en (voor het laatst) per 1 maart 2017 (in verband met een promotie tot [functie 5]).
2.6
De wijzigingen zijn alle vastgelegd in een schriftelijk, met uitzondering van dat van 1 augustus 2016, door beide partijen ondertekend stuk (verder: de gewijzigde arbeidsovereenkomsten) waarin de bovengenoemde wijzigingen werden benoemd.
2.7
In de diverse gewijzigde arbeidsovereenkomsten, met uitzondering van die van 1 augustus 2016, stond verder telkens de volgende passage vermeld:
“De overige arbeidsvoo
rwaarden zoals weergegeven in uw originele arbeidsovereenkomst blijven van kracht, inclusief de clausules inzake geheimhouding, nevenactiviteiten/non-concurrentie, intellectuele eigendom en het boetebeding zoals hieronder weergegeven (…)”In geen van die gewijzigde arbeidsovereenkomsten zijn onder de tekst
“zoals hieronder weergegeven”de genoemde bedingen uitgeschreven.
2.8
In de (door [geïntimeerde] niet ondertekende) aanpassing van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2016 ontbreekt elke verwijzing naar een concurrentie- annex relatiebeding.
2.9
[geïntimeerde] heeft zijn arbeidsovereenkomst met SThree rechtsgeldig opgezegd tegen 1 februari 2018.
2.1
[geïntimeerde] heeft op enig moment aangegeven in dienst te willen treden bij de R2Group. R2Group is een onderneming opgericht door twee voormalige leidinggevenden van [geïntimeerde] bij Computer Futures, die zich volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel bezighoudt met arbeidsbemiddeling.
3. Bij inleidende dagvaarding van 7 juni 2018 heeft [geïntimeerde] zich in kort geding tot de kantonrechter gewend en, voor zover hier van belang, gevorderd SThree te verbieden om hem op welke manier dan ook te belemmeren in dienst te treden bij de R2Group, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Bij het bestreden vonnis van 3 juli 2018 heeft de kantonrechter de gevraagde voorziening toegewezen en SThree veroordeeld in de kosten van de procedure.
4. SThree kan zich met die uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep, onder aanvoering van drie grieven, vernietiging van genoemd vonnis gevorderd onder weigering van de door [geïntimeerde] gevraagde voorziening en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. [geïntimeerde] heeft tegen die vordering gemotiveerd verweer gevoerd. Met betrekking tot de grieven en de daarbij ingestelde vordering, overweegt het hof het volgende.
5. Tussen partijen is niet in discussie dat de periode waarvoor het meergenoemde concurrentie- annex relatiebeding gelding had, te weten tot 12 maanden na de beëindiging van de arbeidsrelatie, inmiddels is verstreken. Het beding heeft zijn actualiteit verloren. Echter, omdat SThree betoogt in eerste aanleg ten onrechte in de proceskosten te zijn veroordeeld, heeft zij toch belang bij een oordeel in hoger beroep over de door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevraagde voorlopige voorziening.
6. Zoals uit de stellingen van partijen ook naar voren komt, staat in deze procedure de vraag centraal of het concurrentie- en relatiebeding zoals uitgewerkt in art. 10 van de arbeidsovereenkomst van [dag] 2013, ten tijde van de beëindiging van de arbeidsrelatie van partijen nog gelding had en het [geïntimeerde] (bij wijze van voorlopige voorziening) op grond daarvan verboden kon worden bij R2Group (een concurrent van SThree) in dienst te treden.
7. Het hof beantwoordt de hierboven opgeworpen vraag voorshands ontkennend. Daartoe is het volgende redengevend. Allereerst geldt dat het concurrentie- en relatiebeding zoals hiervoor onder 6. bedoeld, in ieder geval zijn geldigheid heeft verloren per 1 augustus 2016, toen partijen een gewijzigde arbeidsovereenkomst zijn aangegaan waarbij de functie en het salaris van [geïntimeerde] zijn gewijzigd, zonder het concurrentie- en relatiebeding opnieuw expliciet overeen te komen. In die gewijzigde arbeidsovereenkomst ontbreekt (anders dan in de andere gewijzigde arbeidsovereenkomsten) de hiervoor onder 2.7 geciteerde zinsnede dat de overige arbeidsvoorwaarden zoals weergegeven in de originele arbeidsovereenkomst van kracht blijven en wordt ook de toepasselijkheid van een concurrentiebeding en/of een relatiebeding niet genoemd. Enkel de wijzigingen in de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst zijn weergegeven. Het vastleggen van enkel de wijzigingen in de arbeidsovereenkomst brengt niet met zich mee dat een eerder overeengekomen concurrentiebeding annex relatiebeding (stilzwijgend) van kracht blijft. Gelet op het bezwarende karakter van een concurrentie- annex relatiebeding, dient dit beding, naar het voorlopig oordeel van het hof, bij iedere wijziging in een arbeidsovereenkomst die leidt tot de ondertekening van een nieuw document (a) als bijlage bij het nieuwe document te worden gevoegd, onder verwijzing naar dit beding dan wel (b) dient de werknemer in dit nieuwe document uitdrukkelijk te verklaren dat hij instemt met (het blijven gelden van) het concurrentie- en relatiebeding. Daarvan is met betrekking tot de wijziging van 1 augustus 2016 niet gebleken.
8. Los van het vorenstaande heeft ook om een andere reden het in [maand] 2013 aangegane concurrentie- annex relatiebeding al voor het einde van het dienstverband van partijen zijn geldigheid verloren. De overige gewijzigde arbeidsovereenkomsten verwijzen weliswaar naar de bedoelde bedingen, maar anders dan aangegeven, is de tekst van de genoemde bedingen niet in de wijziging opgenomen en evenmin zijn aan de gewijzigde arbeidsovereenkomsten de bedingen aangehecht dan wel aan [geïntimeerde] ter hand gesteld. Uit de tekst van de gewijzigde arbeidsovereenkomsten blijkt voorts niet dat [geïntimeerde] met het blijven gelden van die bedingen uitdrukkelijk heeft ingestemd. Ook hier is naar het voorshands oordeel van het hof aan geen van beide hiervoor onder 7. aangeduide vereisten voldaan.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de conclusie dat grief 2, waar anders bepleit wordt, moet worden verworpen. Waar er van enig concurrentie- dan wel relatiebeding bij het einde van de arbeidsovereenkomst van partijen geen sprake meer was, behoeft grief 1 (betrekking hebbend op het al dan niet zwaarder zijn gaan drukken) geen bespreking meer. Hetzelfde geldt voor bezwaren die SThree in de aanloop naar de bespreking van de grieven bedoeld heeft te formuleren.
10. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft SThree nog aangevoerd dat [geïntimeerde] zelf de indruk had dat hij ten tijde van de opzegging van het dienstverband nog aan het concurrentie- annex relatiebeding gebonden was en dat dat op één lijn gesteld zou moeten worden met het voldaan zijn aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 7:653, lid 1 BW. Het hof verwerp die stelling. Daargelaten dat hier sprake lijkt van een nieuwe grief, maakt het enkele idee bij een (niet juridisch geschoolde) werknemer gebonden te zijn aan dergelijke bedingen, niet dat deze daaraan reeds om die reden gehouden kan worden.
11. Het vorenstaande betekent dat art. 10 van de originele arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] er niet aan in de weg stond om bij R2Group in dienst te treden. De kantonrechter heeft de gevraagde voorziening terecht toegewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, de vordering van SThree zal worden afgewezen. SThree zal als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van de procedure; grief 3 treft evenmin doel.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 3 juli 2018;
  • veroordeelt SThree in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 318,-- aan griffierecht en € 3.222,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, M.J. van der Ven en A.J. Swelheim, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.