12.2In dit geval voert verweerder ter onderbouwing van de levensduurverlenging aan dat de onroerende zaak planmatig wordt onderhouden aan de hand van een meerjarig onderhoudsplan. In de jaren 2017 en 2018 is bijvoorbeeld een bedrag van meer dan €115.000,- begroot voor onderhoud aan onder meer buitenwandafwerkingen, luchtbehandeling en verlichting
.Verder wijst verweerder op de huidige bezetting, de relatief lage jaarhuur en het gebrek aan gelijksoortige ruimtes in de nabije omgeving.
Daarnaast is het bij de waardering gehanteerde bouwjaar van 1922 volgens verweerder in feite geen juiste weergave van de werkelijkheid voor de afbouw en installaties, omdat vrijwel alle gebouwdelen die hieronder vallen gedurende de gebruiksperiode van de onroerende zaak reeds (meermaals) vervangen en uitgebreid zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de cv-installatie, de isolerende beglazing, de uitgebreidere en geaarde stroomvoorziening, het loodvrij leidingwerk, de mechanische ventilatie, de brandwerende binnenwanden en binnendeuren en veilig hang- en sluitwerk. Omdat dergelijke zaken vaak organisch worden toegevoegd en/of vervangen kan geen exact renovatiejaar worden aangewezen, aldus verweerder.
De rechtbank kan deze argumentatie van verweerder volgen en vindt dit een afdoende motivering voor de opvatting dat de oorspronkelijk ingeschatte levensduur inmiddels is achterhaald en dat, beoordeeld naar wat er op 1 januari 2018 bekend is, een levensduurverlenging van tien jaar voor de ruwbouw en vijf jaar voor de afbouw en installaties gerechtvaardigd is, ook in combinatie met de door verweerder aangehouden lage restwaarde. Daarbij is van belang dat het hier niet gaat om de bouwkundige levensduur van de afbouw en installaties, maar de functionele levensduur daarvan.
13. Bekeken moet worden wat de invloed is van de levensduurverlenging op de restwaarde en op welk tijdstip die restwaarde wordt bereikt.
De eerste vraag daarbij is of de gehanteerde percentages van de restwaarde onderbouwd zijn. De kengetallen uit de Taxatiewijzer alleen zijn onvoldoende met marktgegevens onderbouwd, maar in het taxatierapport verwijst verweerder naar een viertal marktgegevens (transacties) die volgens hem de kengetallen onderbouwen.
Anders dan eiseres aanvoert acht de rechtbank deze verkoopcijfers bruikbaar om de restwaarde te onderbouwen. Dit geldt ook voor [adres 2], nu dit een voormalig schoolgebouw betreft. De andere drie objecten, [adres 3], [adres 4] en [adres 5], zijn eveneens in Rotterdam gelegen schoolgebouwen. Uit deze vier verkopen volgt een (totale) restwaarde van 28 %, twee keer 73 % en 19 %. Deze restwaarden zijn voldoende inzichtelijk omdat verweerder eerst de vervangingswaarde van de opstal heeft berekend, vervolgens de koopsom heeft verminderd met de grondwaarde,de aldus berekende waarde van de opstal heeft gedeeld door de vervangingswaarde en de uitkomst heeft vermenigvuldigd met 100 %.
De gemiddelde restwaarde van deze verkoopcijfers is 48 %.
In combinatie met de Taxatiewijzer geven de gerealiseerde marktcijfers een voldoende onderbouwing van de restwaarde zoals opgenomen in de Taxatiewijzer. Daarbij geldt dat hiervoor geen wetenschappelijke onderbouwing noodzakelijk is, maar dat verweerder aannemelijk maakt dat de in de Taxatiewijzer opgenomen restwaarden reëel zijn en dat is het geval. Een gemiddelde restwaarde van de onroerende zaak van 16,85 % vindt de rechtbank dan niet te hoog.
Door de levensduurverlenging wordt de restwaarde van de onroerende zaak later bereikt. Door uit te gaan van de laagste restwaarde die volgt uit de Taxatiewijzer is aannemelijk dat de aangehouden restwaarde op de waardepeildatum in ieder geval niet te hoog is..
14. De conclusie is dat verweerder de door hem aangehouden technische correctie aannemelijk maakt.
15. Wat betreft de waarde van de grond kan eiseres zich vinden in de waarde van de primaire grond van € 214,- per m² (exclusief BTW), maar zij is het niet eens met de waardering van 45 m² extra grond op € 61,- per m².
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij voor de grondwaarde een rekenmethode aanhoudt, die afwijkt van de gangbare methode, wat leidt tot een hogere grondwaarde. Waarom er dan € 61,- per m² aangehouden moet worden, is echter niet duidelijk geworden.
Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat de totale waarde te hoog is vastgesteld. De kelder is immers niet mee gewaardeerd. Daarmee is de beperkte waarde van de 45 m² extra grond van ongeveer € 3.300,- (inclusief BTW), verdisconteerd.
16. Omdat de overige onderdelen van de waardebepaling niet in geschil zijn, slaagt verweerder in de op hem rustende bewijslast.
17. Het beroep is daarom ongegrond.
18. Eiseres verzoekt verder tot een schadevergoeding, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.