ECLI:NL:RBROT:2021:7392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan pluimveehouder wegens overtreding van de Wet dieren en de Transportverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een pluimveehouder (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft een boete van € 1.500,- die aan eiseres was opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren. De overtreding was vastgesteld op basis van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin werd gerapporteerd dat er bij de vangst van kuikens letsel was geconstateerd. Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 19 juli 2021 heeft eiseres betoogd dat het letsel aan de kuikens niet door haar vangploeg was veroorzaakt, maar mogelijk tijdens het slachthuis of door andere omstandigheden. Eiseres voerde aan dat zij haar bedrijfsvoering had ingericht om te voldoen aan de wettelijke eisen en dat de overtreding haar niet kon worden verweten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de NVWA voldoende bewijs had geleverd dat het letsel was ontstaan tijdens de vangst en dat eiseres verantwoordelijk was voor de handelingen van de door haar ingeschakelde vangploeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor matiging. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en benadrukt dat de wetgeving omtrent dierenwelzijn voorop staat. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [directeur eiseres] ,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 16 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, directeur van eiseres, bijgestaan door zijn echtgenote [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [toezichthouder] , senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 24 januari 2017 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevindingen: maandag 23-01-2017 omstreeks 19:30 uur
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de aanvoerhal en vervolgens in de panklaar-afdeling van bovengenoemd bedrijf voor de antemortem- en postmortem- keuring.
Omstreeks 19:30 zag ik tijdens de AM screening in de aanvoerhal volle, ongelijk verdeelde lades. In een 10-tal lades zaten de kuikens erg op elkaar gepropt. In deze lades was er onvoldoende vloeroppervlak voor ieder afzonderlijk kuiken om in een natuurlijke houding te staan of zitten. Onder deze kuikens heerste er stress wat zichtbaar was aan het versneld ademen met open bek. Tevens zag ik 2 rugliggers. Volgens de aanvoerplanning en na verificatie bij de chef panklaar van het betreffende pluimveeslachthuis, betroffen het vleeskuikens van koppel ' [eiseres] ' uit de stal 4.
Bij hetzelfde koppel geslachte dieren zag ik in de panklaar-afdeling tijdens de PM screening bij 625 karkassen 23 karkassen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van de vleugels en rug en fracturen van voornamelijk de vleugels. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg.
In totaal heb ik van bovengenoemde koppel 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. Ik telde respectievelijk 12 en 14 dieren met letsel. Bij een bandsnelheid van 7500 dieren per uur, zag ik dus 2 maal 250 kuikens voorbij komen en kwam ik op een gemiddelde score van 5,2% letsel, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen en fracturen van vleugels en rug. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis
Deze ernstige fracturen en kneuzingen met bloedingen hebben ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, hevige pijn en stress hebben ervaren. Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik daarom uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel. De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat door de vangploeg onnodige pijn en ernstig lijden bij de dieren is veroorzaakt.
3. Eiseres voert aan dat het door de toezichthouder geconstateerde letsel alleen een zeer ruwe indicatie van de ouderdom geeft, namelijk tussen de 2 minuten en 12 uur oud. Het letsel kan dus net zo goed op het slachthuis zijn ontstaan. Eiseres verwijst naar het filmpje dat zij op zitting heeft getoond; daaruit volgt dat het letsel ook na het verdoven kan ontstaan. Bij het kantelen vallen ze vanaf grote hoogte en daar komen bloedingen van. Bovendien duurt het ongeveer 15 minuten voordat ze aangesneden worden; in elk geval langer dan wat verweerder zegt. De gemachtigde van eiseres heeft zelf ook op de slachterij gekeken en alle bloedingen hebben dezelfde kleur, namelijk donkerrood. Voorts voert eiseres aan dat voor zover sprake zou zijn van een overtreding verweerder had moeten afzien van boeteoplegging. Eiseres heeft namelijk haar bedrijfsvoering geheel ingericht om regelconform te handelen en alles te doen wat in haar vermogen ligt om de dieren zo welzijnsvriendelijk mogelijk te laten vangen. De dieren zijn gevangen door een IKB-gecertificeerd bedrijf en alle medewerkers van de vangploeg hebben een dierenwelzijnscursus gevolgd. Ook instrueert eiseres de vangploeg en houdt toezicht op het vangen. Meer kan van haar redelijkerwijs niet worden verlangd. Het opleggen van de boete is niet evenredig; de overtreding kan haar niet worden verweten. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit niet beoordeeld of reden is tot matiging van de boete, terwijl daarvoor in dit geval wel aanleiding is. Er is hooguit sprake van een bijzonder incident en er was geen risico of gevaar voor de volksgezondheid, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de constateringen in het rapport van bevindingen. In het rapport is beschreven dat de toezichthouder ongelijk verdeelde lades zag en bij de PM-keuring meerdere karkassen zag met forse donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter, waarop de toezichthouder heeft besloten een vangletseltelling te doen. Ook is in het rapport beschreven dat de toezichthouder letsel heeft geteld bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen en fracturen van vleugels en rug en dat hij heeft geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA: bijlage. Dit betreft de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis) waaruit volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter die donkerrood gekleurd zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Ook is bij het rapport van bevindingen een Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis gevoegd waarop het aantal getelde kuikens met letsel door de toezichthouder is ingevuld en waarin eveneens staat dat bloedingen als vangletsel worden meegeteld als ze donkerrood van kleur zijn, groter dan 3 centimeter, aan vleugel, poot of lichaam. Voorts concludeert de toezichthouder in het rapport, op basis van zijn deskundigheid en ervaring als dierenarts, dat de getelde bloedingen in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden zijn ontstaan door het ruw vangen van de dieren.
3.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudende dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470 / 706). In die uitspraken is ook overwogen dat het gaat om een glijdende schaal waarbij een bloeding van twee minuten oud een helderrode kleur heeft en een bloeding van 12 uur oud donkerrood of paars is en dat dit de vaststelling van het tijdsverloop sinds het letsel op zichzelf niet onbruikbaar maakt. Daaruit volgt immers in elk geval dat als een bloeding donkerrood of paars is, deze niet recent is veroorzaakt. Daarnaast is door verweerder toegelicht dat een bloeding na een aantal uur donkerrood of paars zal zijn. Voorts is van belang dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.4.
Ten aanzien van de vaststelling dat het geconstateerde letsel is veroorzaakt door het vangen en niet tijdens transport of op het slachthuis, heeft verweerder onder meer verwezen naar een aantal uitspraken van de rechtbank en het CBb, waaronder de uitspraak van deze rechtbank van 3 april 2021 (ECLI:NL:RBROT:2020:2810). In die zaak is door de senior toezichthoudend dierenarts onder andere toegelicht dat letsel dat bij het transport zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is en dat dit dan een aanzienlijk groter deel van de kuikens (30 tot 40 %) zou betreffen dan bij vangletsel het geval is. Daarnaast wordt ook nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. De toezichthouder doet hierover navraag bij de vervoerder en het slachthuis als hij letsel constateert en het is gebruikelijk dat de chauffeur het op de laadbon schrijft als er bijzonderheden waren tijdens het transport. Verder is toegelicht dat zich in de slachterij geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van een grootte en kleur als de bloedingen die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. Als er wel letsel ontstaat op het slachthuis, bijvoorbeeld bij het kantelen, heeft dit onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Een helderrode bloeding is enkele minuten oud en het heeft enkele uren nodig om donkerrood te worden. Tussen het kantelen en het doorsnijden van de bloedvaten met het dodermes zit onvoldoende tijd voor een bloeding om zich tot meer dan 3 centimeter grootte te ontwikkelen. Dit geldt ook als ervan wordt uitgegaan dat het ongeveer 15 minuten duurt voordat de kuikens worden aangesneden, zoals eiseres stelt. Eenzelfde toelichting over letsel ontstaan bij transport en op het slachthuis is gegeven in de zaak van voornoemde uitspraak van het CBb van 4 mei 2021. De rechtbank concludeert, evenals het CBb, dat verweerder daarmee voldoende heeft gemotiveerd dat het getelde letsel vangletsel betreft.
3.5.
Gelet op het voorgaande is voor de rechtbank voldoende aannemelijk dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte heeft van 3 cm of meer, die bloeding is ontstaan tijdens het vangen of laden van de kuikens, en niet nadien bij het transport of op het slachthuis. De rechtbank verwijst ook op dit punt naar genoemde uitspraken van het CBb van 4 mei 2021 en 6 juli 2021. Nu uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouder donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal 3 centimeter aan vleugel en rug heeft geteld, staat voor de rechtbank voldoende vast dat het getelde letsel door het vangen is veroorzaakt. Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Transportverordening is overtreden. Dat eiseres een gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens en de vangploeg instrueert en toezicht houdt, betekent niet dat de overtreding haar niet verweten kan worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres. Eiseres is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Van haar mag worden verlangd dat zij ervoor zorg draagt dat bij het vangen van haar dieren geen letsel wordt veroorzaakt. De rechtbank is ook niet gebleken dat dit onmogelijk zou zijn voor eiseres. De toezichthouder op de zitting heeft er in dit verband ook op gewezen dat in het grootste deel van de zaken geen of minder dan 1 % vangletsel wordt geconstateerd. Voor de rechtbank staat dus in voldoende mate vast dat eiseres de overtreding heeft begaan en verweerder was dan ook bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
3.6.
Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die reden zouden moeten zijn voor matiging van de boete. Dat sprake zou zijn geweest van een incident doet aan de overtreding niet af; overigens kan de rechtbank dat betoog ook niet volgen gelet op de uitspraak van de rechtbank van 29 juli 2020 (ROT 19/3984) waarin 13 andere aan eiseres opgelegde boetes voor vangletsel aan de orde waren. Ook in het betoog dat er geen risico of gevaar is geweest voor de volksgezondheid ziet de rechtbank geen reden voor matiging van de boete. De overtreden voorschriften dienen immers niet de bescherming van de volksgezondheid maar die van het dierenwelzijn. Bij het vangen is letsel veroorzaakt bij de kuikens van eiseres, waardoor de overtreding gevolgen voor het dierenwelzijn heeft gehad.
4. Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
2 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.