ECLI:NL:RBROT:2021:6804

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
ROT 19/4453
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake boete opgelegd aan pluimveehouder wegens vangletsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een maatschap als eiseres en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als verweerder. De zaak betreft een boete van € 1.500,- die aan eiseres is opgelegd wegens een overtreding van de Wet dieren. De overtreding houdt in dat het personeel van de vangploeg de werkzaamheden niet op een zodanige wijze heeft uitgevoerd dat de dieren letsel en lijden werd bespaard. Eiseres heeft tegen het besluit van de Minister bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 5 maart 2021 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door een deskundige. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en een senior toezichthoudend dierenarts van de NVWA. De rechtbank heeft overwogen dat de bewijslast voor de overtreding bij de Minister ligt, maar dat de onschuldpresumptie niet in de weg staat aan het vaststellen van een overtreding op basis van bewijsvermoedens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister voldoende bewijs heeft geleverd dat de overtreding heeft plaatsgevonden, onder andere door het rapport van bevindingen van de NVWA.

Eiseres heeft betoogd dat de steekproef niet representatief was en dat de bevindingen van de toezichthouder niet klopten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Minister voldoende heeft gemotiveerd dat de overtredingen zijn begaan en dat eiseres verantwoordelijk is voor de wijze waarop de dieren worden gevangen, ook al maakt zij gebruik van een gecertificeerd bedrijf. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[naam maatschap] , te [plaats 1] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 18 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon B] , senior toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd”. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van
22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening). Het gaat er om dat verweerder eiseres verwijt dat zij bij het vangen de dieren (kippen) onnodig pijn of lijden heeft berokkend.
Volgens verweerder hoort bij deze overtreding een boete van € 1.500,- .
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen van een controle op 24 april 2018 bij het slachthuis [naam bedrijf] dat op 29 april 2018 is opgemaakt door een toezichthoudende dierenarts van de NVWA (met toezichthoudernummer [nummer] ). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 24 april 2018 omstreeks 11.00 uur.
Ik stelde tijdens mijn inspectie bij het voorkeurbordes van pluimveeslachthuis [naam bedrijf] tijdens de postmortem-keuring op die plaats vast dat er veel karkassen van koppel [kenmerk koppel] van pluimveebedrijf [persoon A] (stal 3) ernstig tot zeer ernstig (vleugel) letsel vertoonden. Letsels zoals gebroken vleugels, en bloeduitstortingen op de vleugels.
Gezien de aard van de letsels heb ik geconstateerd dat deze zijn ontstaan bij het vangen en het op transport zetten van de kuikens en als vangletsel geduid kunnen worden
Ik zag op mijn slachtlijst en op de computer in het kantoor van de kwaliteitsmedewerkers van [naam bedrijf] dat het een koppel kuikens van pluimveebedrijf [persoon A] betrof.
Op het moment van de telling (op het voorkeurbordes) was de bandsnelheid 225 per minuut. Gedurende 2 x 2 minuten heb ik vangletsel geteld. De eerste teling was op 1/3 van de koppel de tweede telling was op 2/3 van de koppel (19969 dieren). Bij de eerste telling trof ik 15 tot donker rood verkleurde bloeduitstortingen groter dan 3 cm aan vleugels enkelen gecombineerd met een fractuur. Bij de tweede telling trof ik dertien bloeduitstortingen aan de vleugels, één op de borst en één op de poot. Een aantal voorbeelden ziet u op de foto’s.
Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis.
Vangletselpercentage van de eerste telling: (15/450)*100%=3,33%
Vangletselpercentage in de tweede telling: (15/450)*100%=3,33%
Het gemiddelde van beide tellingen: 3,33%
Uit navraag bij de planning van de [naam bedrijf] bleek dat er handmatig gevangen was door vangploeg [naam vangploeg] . Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt.
De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot het handelen van de dieren nageleefd werden, omdat door het vangen onnodige pijn en lijden bij de dieren is veroorzaakt.”
Bij dit rapport zijn als bijlagen opgenomen een VKI-formulier en vier foto’s van de geconstateerde bloeduitstortingen.
3. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van een overtreding. Het rapport van de Wageningen University & Livestock Research (WUR) van januari 2019, waarop verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd, is onvolledig en nader onderzoek is nodig. De betwiste overtreding is door verweerder vastgesteld op 24 april 2018, terwijl wordt verwezen naar het WUR-rapport van januari 2019. Volgens eiseres is het de vraag of dit kan. In dit WUR-rapport wordt een gemiddelde van 4,5% vleugelbloedingen bij vleeskuikens genoemd, terwijl de NVWA in dit geval 3,3% vangletsel heeft geconstateerd. De NVWA hanteert een eigen handhavingsnorm die lager is dan het discutabele onderzoeksresultaat gemiddeld heeft vastgesteld.
Verder is de steekproef, die is genomen, volgens eiseres niet steekhoudend, niet rechtsgeldig en niet wetenschappelijk onderbouwd. De steekproefopname is een te smalle basis om een boete op te leggen.
Vleeskuikens worden door een IKB-PSB gecertificeerd pluimveeservicebedrijf aan hun poten gevangen. Het is de vraag hoe dan letsel kan zijn ontstaan aan de vleugels.
Eiseres bestrijdt dan ook dat de gerapporteerde bevindingen allemaal door het vangen zijn gekomen.
Eiseres wenst de deskundigheid van de toezichthoudende dierenarts niet in twijfel te trekken, maar wel de kennis en kunde rond het vangen en transporteren van vleeskuikens naar de slachterij. Volgens eiseres zijn er zes momenten tussen het vangmoment en het afladen bij de slachterij waarop schade aan de dieren kan ontstaan.
Er is geen enkele aandacht besteed aan de bepaling van de ouderdom en de bloedingen op basis van kleur, zoals beschreven in de NVWA-methode van vangletselbepaling, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Uit artikel 5:18, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de belanghebbende op zijn verzoek zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de resultaten van het onderzoek. Wil een belanghebbende een dergelijk verzoek kunnen doen, dan moet hij wel op de hoogte zijn dat er een onderzoek plaatsvindt. In deze gevallen hebben de constateringen door de toezichthouder van de NVWA op 24 april 2018 niet plaatsgevonden op het bedrijf van eiseres, maar op het slachthuis van [naam bedrijf] in [plaats 2] en is eiseres pas maanden later in kennis gesteld van de constateringen door de toezending van een voornemen van 12 oktober 2018 en het daarbij gevoegde rapport van bevindingen. Dit neemt echter niet weg dat eiseres als pluimveebedrijf dat kippen laat vangen en slachten er altijd rekening mee moet houden dat naar de wijze van vangen onderzoek kan plaatsvinden. Het zou inderdaad veel beter zijn als verweerder de betrokkenen veel eerder op de hoogte stelt van het resultaat van onderzoeken, dan pas bij het voornemen. Verweerder heeft ter zitting nog eens bevestigd dat hij er naar toe werkt dat in het vervolg uiterlijk na twee maanden na de controle het rapport daarvan aan de betrokkenen wordt gestuurd. Dat dat hier niet is gebeurd, is vervelend, maar niet fataal.
Verder is eiseres in de gelegenheid gesteld om door middel van een zienswijze in te gaan op het rapport van bevindingen en de conclusies die verweerder in het voornemen daaruit heeft getrokken.
Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat de in artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van 13 weken waarbinnen verweerder dient te beslissen als er een boeterapport is opgemaakt een termijn van orde is. Dit betekent dat overschrijding van de beslistermijn niet tot gevolg heeft dat de bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt.
3.3.
De stelling van eiseres dat de steekproef bij de telling van letsel willekeurig en niet representatief is, slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen van 29 april 2018 volgt dat de vangletseltellingen hebben plaatsgevonden conform de Toelichting vangletseltelling waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit een aantal rapporten van bevindingen, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiseres kwam bij de controle op
24 april 2018 ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Het CBb acht in voornoemde uitspraak de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist.
3.4.1.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden, zoals hierboven al vermeld, plaats zoals beschreven in de Toelichting letseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of post-mortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting letseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling.
3.4.2.
In het rapport van bevindingen van 24 april 2018 staat op pagina 1 dat de toezichthouder heeft geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis.
De toezichthouder heeft bij de eerste telling 15 tot donkerrood verkleurde bloeduitstortingen groter dan 3 cm aan vleugels aangetroffen waarbij enkelen gecombineerd met een fractuur.
Bij de tweede telling heeft de toezichthouder 13 bloeduitstortingen aan de vleugels, één op de borst en één op de poot aangetroffen. Het gemiddelde vangletselpercentage van de twee tellingen was 3,33%.
Bij de tweede telling staat in het rapport van bevindingen niet vermeld welke kleur de betreffende bloeduitstortingen volgens de toezichthouder hadden. Nu uit het rapport volgt dat de toezichthouder heeft geteld volgens de bijlage bij het registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis en uit de Toelichting letseltelling volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood zijn, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat het ook bij de tweede telling om donkerrode bloeduitstortingen ging.
3.5.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat er in deze zaak aanleiding is om de kennis en kunde van de betreffende toezichthouder over het vangen en transporteren van vleeskuikens naar de slachterij in twijfel te trekken, nu deze stelling zonder nadere onderbouwing is gebleven. [persoon B] heeft ter zitting toegelicht dat de toezichthouder, die de controle op 24 april 2018 heeft gedaan, op dat moment ongeveer vier jaar ervaring had. Elke toezichthouder van de NVWA volgt een negen maanden durende opleiding waarvan ook een stage onderdeel uitmaakt. “Training on the job” is een aanzienlijk onderdeel van deze opleiding.
De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld.
3.6.
De bandsnelheid bij de controle op 24 april 2018 was 225 kuikens per minuut, dus 13.500 kuikens per uur. Ook bij die bandsnelheid kan het letsel aan de karkassen voldoende worden beoordeeld door een deskundig dierenarts, zoals ter zitting door [persoon B] is toegelicht. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel. Bovendien laat de kleur zich ook niet altijd goed vastleggen op foto’s; de afdrukkwaliteit van de foto’s kan bepalend zijn voor hoe donker het rood oogt.
3.7.1.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2810) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan.
In deze twee vergelijkbare zaken is door verweerder toegelicht dat letsel ontstaan bij transport voornamelijk andersoortig letsel is en een aanzienlijk groter deel van de kuikens betreft dan bij vangletsel wordt geconstateerd; daarnaast gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan. Ook is in die zaken toegelicht (onder meer met een filmpje over het proces op de slachterij) dat door de toezichthouder geteld letsel niet kan zijn ontstaan op het slachthuis; de kuikens worden aan het begin van het slachtproces, voorafgaand aan het kantelen van de containers, onomkeerbaar bedwelmd en bij bedwelmde kuikens zullen ontstane bloedingen onderhuids nauwelijks uitbreiden omdat ze een zeer lage hartslag hebben en op het slachthuis is het proces te kort om een bloeding van drie centimeter of meer te ontwikkelen; daarnaast is het type letsel dat bij het slachtproces kan ontstaan anders en is er een verschil in kleur.
3.7.2.
Eiseres heeft pas op zitting - onder verwijzing naar bijlage II bij het bestreden besluit (dit is productie 11 in het procesdossier ) - aangevoerd dat er op de dag van de controle door de toezichthouder van de NVWA op 24 april 2018 problemen zijn geweest met de verdoving van de kuikens via gas. Dit zou volgens eiseres blijken uit de opmerking van een medewerker van [naam bedrijf] op een laadbon van die dag: “Problem mit gaz. Ik melde timleider”. De rechtbank acht dit onvoldoende concreet om aan te nemen dat het geconstateerde vangletsel door de problemen met het gas zouden zijn ontstaan. De opmerking is ook niet geplaatst door een dierenarts met een deskundigheid op het gebied van verdoving van pluimvee, maar door een medewerker van het slachthuis. Een verdere toelichting op die opmerking ontbreekt.
3.8.
Wat onder 3.7.1 is overwogen vindt ook onderbouwing in het rapport van WUR waarop verweerder het bestreden besluit mede heeft gebaseerd en waarin staat dat de methode van verweerder, namelijk het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Ook volgt uit dit rapport dat niet aannemelijk is dat het transport de oorzaak is voor het ontstaan van letsel. Voor zover uit dit rapport ook blijkt dat bepaald letsel eerst na het vangen is toegenomen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verweerder dat soort letsel, waaronder vleugeldislocaties en verse (kleine) bloedingen, meetelt bij de vangletseltellingen.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder zich niet mag baseren op dit rapport van WUR, nu dit rapport dateert van ruim ná de controle van de NVWA op 24 april 2018. Niet valt in te zien waarom verweerder het bestreden besluit niet zou mogen onderbouwen met een wetenschappelijk rapport waarin wordt ingegaan op de wijze waarop vangletsel wordt vastgesteld. Eiseres heeft in beroep op dit rapport kunnen reageren.
De stelling dat dit rapport onvolledig zou zijn en dat nader onderzoek nodig zou zijn, heeft eiseres niet nader onderbouwd.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiseres vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de overtredingen heeft begaan. Dat eiseres een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiseres. Eiseres is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Nu in voldoende mate vast staat dat eiseres de overtredingen heeft begaan, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 16 juli 2021.
griffier rechter

de rechter is verhinderd te tekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven