ECLI:NL:RBROT:2021:6410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
ROT 19/5178
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan slachterij wegens overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot pre-stun shocks bij kippen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een slachterij (eiseres) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (verweerder). De zaak betreft een boete van € 2.500,- die aan de slachterij was opgelegd wegens twee overtredingen van de Wet dieren. De eerste overtreding betrof het toedienen van elektrische schokken aan kippen voordat zij werden bedwelmd, wat in strijd is met de geldende regelgeving. De tweede overtreding hield in dat de slachterij niet voldoende maatregelen had genomen om vermijdbaar lijden van de dieren te voorkomen. Na bezwaar van de slachterij heeft verweerder het primaire besluit herroepen, maar de rechtbank oordeelde dat de slachterij alsnog in strijd had gehandeld met de wetgeving. De rechtbank heeft de boete gematigd tot € 2.125,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten en het griffierecht aan de slachterij vergoed moeten worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. E. Dans,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van in totaal € 2.500,- vanwege twee overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluit van 28 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen in de zin dat uitsluitend één boete van € 2.500,- vanwege één overtreding aan eiseres wordt opgelegd. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- toegekend vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar en heeft verweerder bepaald dat de proceskosten in bezwaar aan eiseres worden vergoed.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend. Verweerder heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1]. Verweerder heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3], toezichthouders bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiseres een boete van € 2.500,-
opgelegd omdat eiseres het volgende beboetbare feit zou hebben begaan:
“Dieren werden niet uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijdrage I, want meerdere dieren kregen elektrische schokken voorafgaand aan de bedwelming.”
(het beboetbare feit 1).
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, en Bijlage 1, hoofdstuk 1, tabel 2, onder 3, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
1.2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit aan eiseres een boete van € 2.500,-
opgelegd omdat eiseres het volgende beboetbare feit zou hebben begaan:
“Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren geen tekenen van vermijdbare pijn, angst of abnormaal gedrag vertonen”
(het beboetbare feit 2)
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, eerste en tweede lid, onder d, van de Verordening 1099/2009.
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete heeft verweerder rekening gehouden met de omstandigheid dat de twee gestelde beboetbare feiten een dusdanige samenhang vertonen dat voor deze twee vermeende overtredingen slechts eenmaal een boetebedrag is vastgesteld, namelijk het boetebedrag behorende bij het beboetbare feit 1, zijnde een bedrag van € 2.500,-.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, in die zin dat verweerder uitsluitend een boete van € 2.500,- heeft opgelegd voor het (gestelde) beboetbare feit 1. Daarnaast heeft verweerder eiseres een dwangsom van € 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar en bepaald dat eiseres in aanmerking komt voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar, zijnde een bedrag van € 512,- .
2. In het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van
14 december 2017 waarop verweerder het primaire besluit en het bestreden besluit heeft gebaseerd, hebben twee toezichthouders van de NVWA gerapporteerd dat zij zich in het kader van een waterbadinspectie op 20 november 2017 in het slachthuis van eiseres bevonden. De toezichthouders stelden vast dat de door eiseres toegepaste bedwelmingsmethode niet pijnloos leidde tot bewusteloosheid en gevoelloosheid. Zij zagen dat met enige regelmaat kippen pre-stun shocks ondergingen. De toezichthouders zagen dat sommige kippen eerst met hun vleugel contact maakten met het water van het waterbad, en dat zij pas daarna met hun kop werden ondergedompeld. Daardoor werden deze dieren blootgesteld aan elektrische stroom, wat een pre-stun shock wordt genoemd. Er wordt in het rapport verwezen naar het filmmoment bij 3, 26 en 36 seconden van het filmpje dat tijdens de inspectie is gemaakt. De toezichthouders constateerden verder dat de pre-stun shocks bij de kippen gepaard gingen met heftig bewegen en met vocalisatie. Hierdoor werd deze dieren volgens de toezichthouders ernstig vermijdbaar lijden berokkend.
Dit rapport van bevindingen bevat een viertal bijlagen:
  • controlelijst waterbadinspectie;
  • rapportagebrief waterbadinspectie;
  • een filmpje;
  • de HSA Guidance Notes 7 Electrical Waterbath Stunning of Poultry.
3. Eiseres betoogt dat er geen sprake is van een overtreding. Eiseres past een methode toe om de kippen door het waterbad te geleiden waarbij de hoogte van de slachtlijn gelijk blijft en de kippen worden opgevangen met een galvanisch geïsoleerd inloopzeil. Deze volledig galvanische scheiding voorkomt pre-stun schokken. Door dat inloopzeil worden de kippen iets tegengehouden en komen zij schuin te hangen waarna ze als het ware het waterbad in worden geslingerd. Door deze slingerbeweging komen de kippen met hogere snelheid in het waterbad terecht waardoor zij zo snel mogelijk adequaat in het water worden ondergedompeld. Ook hebben de kippen dan niet de mogelijkheid hun kop in te trekken. In Verordening 1099/2009 of elders is niet bepaald dat de kop van de kip altijd als eerste het water dient in te gaan. Het is volgens eiseres onmogelijk om te voorkomen dat de vleugels van kippen eerder het water raken dan hun kop. Leghennen zijn volgroeide, volwassen dieren, die volledig ontwikkelde vleugels hebben met langere penveren dan bijvoorbeeld vleeskuikens die op veel jongere leeftijd worden geslacht.
Als de vleugels van de kip eerder het water zouden raken, dan zorgt het door eiseres gebruikte inloopzeil ervoor dat de kop vrijwel direct (binnen 200 milliseconde) volgt. Als de kop van het dier het water raakt, voordat de pijnprikkel de hersenen heeft bereikt, is er geen sprake van lijden.
Verder voert eiseres aan dat de bij het boeterapport behorende video de overtreding ook niet aantoont. Volgens eiseres laat de video een volstrekt normaal beeld zien, ook rond de door de toezichthouder genoemde 3, 26 en 36 seconden. Het geluid en het bewegen met de vleugels is volstrekt normaal. Door de elektrische schok trekken alle spieren in de kip samen waardoor de buikholte wordt samengeknepen en de vleugels zich dichtvouwen. Daardoor wordt lucht uit de longen en luchtzakken geperst wat resulteert in een kip met een verkrampte houding met vleugels stijf tegen het lijf aan. Hierbij ontstaat het kenmerkende geluid zoals dat op de video te horen is. Op basis van deze video kan door een onafhankelijk deskundige worden beoordeeld of sprake is van een afwijkende situatie. Eiseres verwijst in dit kader naar het rapport van januari 2018 van [naam 4] van Wageningen Livestock Research. die in 2017 de effectiviteit van het waterbad van eiseres heeft onderzocht. De conclusie van dit onderzoek is dat het verdovingstraject erg goed verloopt en dat aanpassingen niet worden geadviseerd.
Ook verwijst eiseres naar een rapport van de European Food and Safety Authority (EFSA) van 15 juni 2004. Door het door eiseres gebruikte inloopzeil worden pre-stuns voorkomen. In dit kader verwijst eiseres nog naar de ‘Preparation of best practices on the protection of animals at the time of killing, Final Report’ van de Europese Commissie en naar de HSA Guidance Notes 7 Electrical Waterbath Stunning of Poultry.
3.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
Uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthoudende dierenarts heeft geconstateerd dat sommige kippen eerst met hun vleugel contact maakten met het water van het waterbad en pas daarna met hun kop werden ondergedompeld. Deze kippen werden hierdoor blootgesteld aan elektrische stroom, ook wel pre-stun shock genoemd. Dit ging volgens de toezichthoudende dierenarts gepaard met heftig bewegen van de dieren en met vocalisatie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt in voldoende mate uit het rapport en de bijbehorende video dat eiseres met de door haar gehanteerde - hiervoor beschreven - methode de betreffende kippen ernstig vermijdbaar lijden heeft berokkend.
Het door eiseres ingebrachte onderzoeksrapport van [naam 4] van Wageningen Livestock Research leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft een mailwisseling tussen haar gemachtigde en [naam 4] van 18 juni 2018 overgelegd waaruit blijkt dat de gemachtigde aan [naam 4], die naast het rapport van bevindingen ook de bijbehorende video heeft gezien, enkele gerichte vragen heeft gesteld:
Vraag: Is volgens u op de video (en in het bijzonder bij 3, 26 en 36 seconden) een situatie te zien die afwijkt van de gebruikelijke wijze van bedwelmen zoals u die heeft waargenomen tijdens uw onderzoek op de slachterij?
Antwoord:
Het beeld dat is te zien op de video’s komt goed overeen met wat wij eerder zelf bij jullie hebben geobserveerd. Het grootste deel van de dieren raakt eerst met 1 vleugel het water voordat de dieren met de kop in het water komen, deze dieren zullen dan ook een pre-shock krijgen. Er is naar mijn mening geen opvallend verschil te zien tussen de dieren op de video, ook niet op de momenten rond 3, 26 en 33 seconden binnen de video of met andere waarnemingen op de slachterij.
Vraag: Indien een vleugel eerst het water raakt, is er dan per definitie sprake van ernstig lijden van het dier, ook als de kop direct daarna het water raakt?
Antwoord:
Gezien de zeer korte tijd tussen het raken van het water met de vleugel en het met de kop het water in gaan, is het maar de vraag of er sprake is van een bewust gevoelde pre-shock of te wel een onacceptabel dierenwelzijn probleem of vermijdbaar ongerief. De tijd tussen het raken van het water met de vleugel en de kop is zeer waarschijnlijk korter dan de neurale respons tijd. (cursivering door rechtbank)
Vraag: Als er sprake is van enig ongerief, in hoeverre is dat vermijdbaar bij dit bedwelmingssysteem?
Antwoord: Bij de huidige uitvoering van het waterbad systeem op deze video is het niet te vermijden dat veel dieren eerst met de vleugel het water raken. Om dit te voorkomen zal er onderzocht moeten worden of aanpassingen mogelijk zijn. Het grote voordeel van de huidige uitvoering is dat dieren zeer snel en met grote zekerheid met de kop diep in het water gaan en daardoor goed worden verdoofd.
Gelet op het cursief weergegeven deel van de antwoorden van [naam 4] kan niet geheel worden uitgesloten dat in dit geval sprake is van vermijdbare pijn, zoals door de toezichthoudende dierenarts tijdens de inspectie op 20 november 2017 is geconstateerd. Niet staat zonder meer vast dat door de door eiseres gehanteerde methode de kop van het dier het water zal raken voordat de pijnprikkel de hersenen heeft bereikt.
3.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat, als sommige kippen tijdens de inspectie al een schok zouden hebben gekregen voordat de kop van het dier het water raakte, dit dan is gebeurd tijdens de bedwelming en niet vóór de bedwelming. De letterlijke vertaling van “pre-stun” is “voor het bedwelmen”. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de slingerbeweging waarmee kippen volgens de methode die eiseres hanteert in het water terecht komen nog niet maakt dat de schokken plaatsvinden tijdens het bedwelmen, ook niet nu er slechts een kort moment zit tussen de elektrische schokken en het kopje onder gaan van de dieren. In de situatie dat het dier met de vleugels al het water raakt en een elektrische schok krijgt, is er nog geen sprake van bedwelmen. De rechtbank volgt deze uitleg van verweerder.
3.4.
Voor zover eiseres - onder verwijzing naar het EFSA-rapport uit 2004 – heeft willen betogen dat pre-stun shocks onvermijdelijk zouden zijn, volgt de rechtbank dit betoog niet. Sinds de inwerkingtreding van Verordening 1099/2009 is het voorkomen van pre-stun shocks vóór de bedwelming een cruciale parameter bij bedwelming door middel van een elektrisch waterbad. Verweerder heeft in zijn brief van 12 november 2020 gewezen op het meest recente EFSA-rapport waarin pre-stun shocks als risico voor het dierenwelzijn worden genoemd. In dit meest recente rapport staat niet dat pre-stun shocks onvermijdelijk en daarmee acceptabel zouden zijn.
3.5.
Gezien het voorgaande heeft eiseres artikel 4, eerste lid, en Bijlage 1, hoofdstuk 1, tabel 2, onder 3, van Verordening 1099/2009 overtreden, zodat verweerder terecht een boete heeft opgelegd. Tegen de hoogte van het boetebedrag zijn geen beroepsgronden gericht
4. Eiseres voert subsidiair aan dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Op het moment van de zitting zijn namelijk reeds 24 maanden overschreden sinds het uitbrengen van het voornemen.
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen
€ 2.500,-.
4.2.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 12 april 2018, de datum waarop verweerder het voornemen tot boeteoplegging heeft uitgebracht, zodat deze termijn op het moment van het doen van deze uitspraak is overschreden. Verweerder had uiterlijk op 12 april 2019 (een jaar na aanvang van de redelijke termijn) op het bezwaar van eiseres moeten beslissen, maar heeft dat eerst op 28 augustus 2019 gedaan. Dit betekent dat de bestuurlijke fase ongeveer vijf maanden te lang in beslag heeft genomen. De rechtbank had uiterlijk op 9 oktober 2020 (een jaar na het instellen van het beroep) uitspraak moeten doen. Dit betekent dat de rechterlijke fase in eerste aanleg ongeveer negen maanden te lang heeft geduurd. De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn met veertien maanden aanleiding de boete te matigen met 15% tot een bedrag van € 2.125,-
Omdat het boetebedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt verlaagd, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit herroepen. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank stelt vervolgens zelf het boetebedrag vast op
€ 2.125,-.
4.3.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres worden vergoed. De rechtbank zal verweerder en/of de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen deze bedragen te vergoeden al naar gelang de mate waarin de overschrijding van de redelijke termijn aan verweerder dan wel aan de rechtbank valt toe te rekenen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het CBb van 21 mei 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:209).
De overschrijding van de redelijke termijn is zowel aan verweerder als aan de rechtbank toe te rekenen, zodat de te vergoeden kosten voor 5/14 deel door verweerder worden gedragen en voor 9/14 deel door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).
Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 345,- Van dit bedrag dient verweerder
€ 123,21 (5/14 deel) te vergoeden en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) € 221,79 (9/14).
4.4.
Daarnaast vindt een veroordeling plaats van de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om matiging van de boete en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het CBb van 16 januari 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:32). Van het bedrag aan proceskosten dient verweerder € 267,14 (5/14 deel) te vergoeden en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) € 480,86 (9/14 deel).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de hoogte van de boete;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- stelt het boetebedrag vast op € 2.125,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres € 123,21 aan griffierecht vergoedt;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres
€ 221,79 aan griffierecht vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,14;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 480,86.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 6 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.