ECLI:NL:RBROT:2021:6375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
ROT 19/6190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor vangletsel bij kuikens en de beoordeling van de proportionaliteit van de opgelegde sanctie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een opgelegde boete aan eiseres, een houder van kuikens, door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boete van € 3.000,- was opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren, specifiek voor het veroorzaken van vangletsel bij de kuikens. De toezichthouder van de NVWA had vastgesteld dat er bij de kuikens van eiseres donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter waren geteld, wat duidt op letsel dat tijdens het vangen was ontstaan. Eiseres betwistte de vaststelling van het letsel en voerde aan dat het letsel mogelijk ook tijdens het transport of op de slachterij was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de toezichthouder voldoende bewijs had geleverd dat het letsel bij het vangen was ontstaan en dat de opgelegde boete niet onevenredig was. Eiseres had geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/6190

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 3.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, [naam] , vennoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 13 aril 2019 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in dat rapport onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 15 maart 2019 omstreeks 20:40 uur en 21:10 uur.
Op 15 maart 2019 omstreeks 20:35 uur was ik op het bedrijf: [slachthuis] . Ik bevond mij daar naar aanleiding van een regulier toezicht. Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om ongeveer 20:40 uur aan het voorkeurbordes van de panklaarafdeling. Ik zag daar tijdens de postmortem keuring van koppel 16 dat er veel karkassen ernstig tot zeer ernstig vleugels- en potenletsels hadden met diffuus verspreide donkerrood tot paarse bloeduitstortingen. Na afloop van mijn controles heb ik enkele kuikens met eenzelfde letsels van de lijn gehaald en ter verduidelijking foto gemaakt van deze letsels (zie bijlage). Het letsel op de foto isexemplarisch voor het vangletsel in onderhavig koppel. Volgens de slachtvolgorde uit Pladmin ging het hier om kuikens van [eiseres] in Nederland, stal 1. Na mijn controle van koppel 16 heb ik in het kantoor van de kwaliteit extra gecheckt of op dat moment ook daadwerkelijk deze koppel in de panklaarafdeling aanwezig was. Dit bleek zo te zijn.
Uit mijn ervaring als dierenarts weet ik dat deze verwondingen niet recent zijn ontstaan, maar dat deze verwondingen met gestold donkerrood bloed in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren zijn ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal. Vanwege de donkerrode kleur zijn naar mijn deskundige mening als dierenarts deze verwondingen tijdens het vangen opgelopen en niet later in het slachtproces (kantelen en verdoven) ontstaan. Jongere verwondingen zijn namelijk helderder rood van kleur.
Ik heb de vangletseltellingen uitgevoerd, volgens de instructie van de NVWA; bijlage 2 bij WLZVL - 030 NVWA, aan het voorkeurbordes waar ik de kuikens aan de borstzijde in goed licht kon zien. Dit deed ik voor 2 minuten waardoor ik bij elke telling 450 dieren telde. [slachthuis] slacht 13.500 kuikens per uur.
Ik telde om ongeveer 20:41 uur, tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten bij bovengenoemd koppel, 11 vleugelletsels en 1 letsel aan een poot. Tijdens deze beoordeling heb ik geconstateerd dat het hier ging om donkerrood tot paarse bloeduitstortingen groter dan 3 cm. Er is hier dus sprake van 2,67% vangletsel.
Ik telde om ongeveer 21:10 uur, tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten bij bovengenoemd koppel, 12 vleugelletsels. Tijdens deze beoordeling heb ik geconstateerd dat het hier ging om donkerrood tot paarse bloeduitstortingen groter dan 3 cm. Er is hier dus sprake van 2,67% vangletsel.
Het gemiddelde letsel na 2 tellingen bij koppel 16 was: 2,67%. Het percentage vangletsel is boven de door de NVWA vastgestelde bovengrens voor vangletsel van 2%. Via de planning van het slachthuis heb ik vernomen dat de kuikens handmatig zijn gevangen.
Tijdens het vangen van de dieren werden de werkzaamheden niet op zodanige wijze uitgevoerd dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt.
3. Eiseres voert aan dat niet is uitgesloten dat het letsel is ontstaan direct na het moment van het vangen, namelijk door het rijgedrag van de transporteur, de lengte en aard van de route (rotondes, drempels) naar het slachthuis en calamiteiten bij dit vervoer, zoals noodstops en uitwijkmanoeuvres. Er is niet nagegaan of het transport letsel kan hebben veroorzaakt. De laadbon van de vervoerder zit ook niet bij de stukken. Eiseres wijst daarbij ook op het rapport ‘Letsel en schade bij vleeskuikens als gevolg van vangen, transport en handelingen aan de slachtlijn’ van januari 2019 van Wageningen University Research (WUR), dat het ontstaan van schade na het vangen niet uitsluit. Daarbij wijkt de kleur van de bloedingen als gevolg van het vangen niet af van de kleur van bloedingen die vlak daarna bij het transport zijn ontstaan. Voorts voert eiseres aan dat gelet op het ruime tijdsverloop tussen de constatering door de toezichthouder en het voornemen, het voor haar onmogelijk is om zelf nog eventuele calamiteiten of gebeurtenissen onderweg terug te halen. Daarnaast volgt uit het WUR-rapport dat aan de slachtlijn een toename van het aantal bloedingen aan poot en borst en het aantal vleugeldislocaties werd gezien. Dit type letsel moet dan ook van het getelde letselpercentage worden afgetrokken omdat het tijdens het slachtproces is ontstaan. Onbekend is hoeveel dit was. Ook wijst eiseres op een passage in een rapport van het RIVM over CO₂ bedwelming waaruit volgt dat dit gepaard kan gaan met ernstig vleugelklapperen wat kan leiden tot gebroken vleugels met bloedingen. Verder vormen de foto’s die bij het rapport zijn gevoegd geen bewijs van de overtreding; ze zijn van slechte kwaliteit en er is geen (vang)letsel op te zien. Ook acht eiseres het niet mogelijk dat een toezichthouder met een snelheid van 13.500 kuikens per uur vangletsel kan vaststellen. Ten slotte wijst eiseres op het bewijs van afkeuring waaruit blijkt dat sprake was van weinig DOA’s (dead on arrivals) en vrijwel geen letsel. Er staat niet onomstotelijk vast dat het getelde letsel is ontstaan bij het vangen, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is beschreven in het rapport van bevindingen. In het rapport is beschreven welk letsel van welke kleur en grootte de toezichthouder bij kuikens van eiseres heeft gezien en geteld, namelijk vleugelletsels en een pootletsel met donkerrood tot paarse bloeduitstortingen groter dan 3 centimeter. Ook is in het rapport beschreven dat er conform WLZVL-030 bijlage 2 letseltelling is geteld. Dit betreft de “Toelichting vangletseltelling” (een bijlage bij het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis) en ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter die donkerrood gekleurd zijn. In de Toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden bij de letseltelling. Voorts concludeert de toezichthouder in het rapport, op basis van zijn ervaring als dierenarts, dat de getelde verwondingen met gestold donkerrood bloed in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden zijn ontstaan door het ruw vangen van de dieren. Ten aanzien van de bij het rapport gevoegde foto overweegt de rechtbank dat gelet op de duidelijke beschrijving van de constateringen door de toezichthouder een foto in dit geval niet nodig is om het bewijs te leveren dat letsel is geconstateerd. Daarbij is dit geen foto van het daadwerkelijk geteld letsel maar dient het slechts ter illustratie van het geconstateerde letsel bij dit koppel.
3.3.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2811) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een letseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. In de zaken van eiseres heeft verweerder verwezen naar die uitspraken van 3 april 2020 en de daarin gegeven toelichting en ook in de bestreden besluiten, de verweerschriften en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht waarom het getelde letsel niet na het vangen kan zijn ontstaan.
3.3.1.
Ten aanzien van het transport is toegelicht dat letsel dat daarbij zou kunnen ontstaan voornamelijk andersoortig letsel is, namelijk veel botbreuken en bont en blauwe dieren in plaats van specifiek letsel, en ook zijn er dan veel DOA’s. Daarnaast betreft letsel ontstaan door transport een aanzienlijk groter deel van de kuikens (40 %) dan bij vangletsel het geval is. Ook wordt nagegaan of er bij het transport iets is gebeurd dat letsel kan hebben veroorzaakt. De toezichthouder doet hierover navraag bij de vervoerder en het slachthuis als hij letsel constateert en het is gebruikelijk dat de chauffeur het op de laadbon schrijft als er bijzonderheden waren tijdens het transport.
3.3.2.
Ten aanzien van het slachten heeft verweerder toegelicht dat zich daar geen situaties meer voordoen die bloedingen veroorzaken van de grootte en kleur als die worden meegeteld bij de vangletseltellingen. Als er wel letsel ontstaat op het slachthuis heeft dit onvoldoende tijd om zich te ontwikkelen tot een meer dan 3 centimeter grote, donkerrode bloeding. Een helderrode bloeding is enkele minuten oud en heeft enkele uren nodig om donkerrood te worden. Daarvoor is tussen het kantelen en het doorsnijden van de bloedvaten onvoldoende tijd. Eiseres heeft verwezen naar het WUR-rapport waarin staat dat bepaalde letsels en bloedingen toenemen tijdens het slachtproces maar in dit rapport zijn alle bloedingen geteld vanaf 0,5 centimeter en ongeacht de kleur, terwijl verweerder juist door de telling van alleen grotere en donkerrode bloedingen uitsluit dat de bloedingen recent, op het slachthuis zijn ontstaan. Daarnaast is toegelicht dat bij het slachthuis waar deze letseltelling is gedaan (Esbro) de kuikens via een glijplaat per lade op de afvoerband glijden en dus niet uit de containers vallen en dat dit slachthuis al voldeed aan de eisen voor kantelen waardoor het niet hoefde mee te doen aan een verbetertraject. Ten aanzien van de verwijzing door eiseres naar een RIVM rapport over gasverdoving heeft de toezichthouder ter zitting onbetwist gesteld dat het daarin genoemde vleugelklapperen gebeurt bij veel hogere concentraties CO₂ (40 %) dan bij deze slachterij het geval is (22-28 %). Verder heeft verweerder in reactie op het door eiseres overgelegde bewijs van afkeuring toegelicht dat dit document wordt opgemaakt op basis van gegevens die het slachthuis verstrekt en dat het gaat om de keuring van het vlees en niet om controles op letsel door de toezichthouder. Daarnaast volgt uit het formulier wel degelijk dat er letsel is geconstateerd bij de kuikens van eiseres en de toezichthouder heeft ter zitting verklaard dat het aantal plusjes op dit formulier past bij de hoeveelheid geconstateerd vangletsel. Dat er volgens dit formulier weinig DOA’s zijn aangetroffen doet evenmin af aan de betrouwbaarheid van het getelde vangletsel, nu de toezichthouder geen DOA’s telt en, zoals de toezichthouder ter zitting onbetwist heeft gesteld, een hoog aantal DOA’s eerder zou wijzen op calamiteiten tijdens transport dan op vangletsel.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank, zoals zij ook in de uitspraken van 3 april 2020 heeft gedaan, dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder er niet van uitgaat dat een donkerrode-paarse bloeding pas ontstaat na 12 uur maar dat sprake is van een glijdende schaal waarbij een (licht) rode kleur wijst op een verse bloeding terwijl in de 12 uur na het ontstaan de bloeding verandert naar een donkerrode tot paarse kleur. Daarnaast is van belang dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel. Ook in het inschatten van de grootte van het letsel zijn de toezichthouders getraind. Bovendien wordt bij twijfel over de kleur of grootte het letsel niet meegeteld. Voorts heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de toezichthouders op basis van hetzelfde werkprotocol controleren en dat zij worden getraind om vangletsel te beoordelen. Daarbij worden ook steekproeven uitgevoerd, waarbij een senior toezichthouder naast de toezichthouder staat en ook de vangletseltelling doet, en de uitkomst van die tellingen onafhankelijk van elkaar komen dan eigenlijk altijd nagenoeg overeen.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van bevindingen duidelijk dat de toezichthouder donkerrode tot paarse bloedingen van meer dan 3 centimeter heeft geteld en de rechtbank acht gelet op het voorgaande voldoende vaststaan dat dit letsel bij het vangen en niet nadien bij het transport of op de slachterij is ontstaan. Verweerder heeft dan ook terecht de overtreding vastgesteld. Verweerder was dus bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen.
4. Eiseres voert aan dat de boete niet proportioneel en evenredig is. De overtreding is zeer gering (0,67%), terwijl bij een substantiële overtreding (bijvoorbeeld 8% vangletsel) exact dezelfde boete wordt opgelegd. Daarnaast is de overtreding van zeer korte duur. Ook leidt de overtreding niet tot bevoordeling maar financieel verlies en is van opzet geen sprake, aldus eiseres.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. De rechtbank vindt de bij wettelijk voorschrift vastgestelde boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. In dit geval heeft verweerder het boetebedrag conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd omdat sprake is van recidive. De rechtbank vindt de opgelegde verhoogde boete van € 3.000,- in dit geval ook niet onevenredig. Voorts heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding moeten geven om de boete te matigen. Eiseres beschouwt haar overtreding op zichzelf als zeer gering maar 0,67 % is nog steeds een aanzienlijke overschrijding van de norm van 2 %. Daarbij is ook van belang dat op grond van de Transportverordening geen enkel kuiken vangletsel mag worden toegebracht en dat verweerder alleen die grenswaarde van 2 % hanteert alvorens handhavend op te treden tegen vangletsel. Voorts ziet de rechtbank niet in dat de overtreding slechts van korte duur is, danwel dat dit relevant zou zijn; bij het vangen is letsel veroorzaakt en de kuikens zijn met dit letsel naar het slachthuis vervoerd waardoor het dierenwelzijn is aangetast. Dat geen sprake zou zijn van opzet en de overtreding ook niet tot financieel voordeel zou hebben geleid is evenmin reden voor matiging, nu opzet bij deze boete geen rol speelt.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.