ECLI:NL:RBROT:2021:3637

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan een bedrijf wegens overtreding van de Wet dieren en Verordening 1099/2009 met betrekking tot dierenwelzijn tijdens het slachtproces

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, een bedrijf dat kuikens slacht, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres had een boete van € 2.500,- opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Wet dieren en de Verordening 1099/2009, die betrekking hebben op het welzijn van dieren tijdens het slachtproces. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouder van de NVWA tijdens een inspectie op 5 september 2017 heeft geconstateerd dat kuikens in de carrousel op hun rug lagen, wat leidde tot pijn en lijden. De eiseres voerde aan dat de boete onevenredig hoog was en dat er geen sprake was van vermijdbare pijn, spanning of lijden. De rechtbank oordeelde echter dat de eiseres niet voldoende maatregelen had genomen om het welzijn van de kuikens te waarborgen en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank heeft de boete echter gematigd tot € 2.125,- vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat de eiseres recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. E. Dans,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 2.500,- opgelegd voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder tevens bepaald dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten van de bezwaarfase wordt afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1], bedrijfsleider van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens verweerder verschenen [naam 2], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2. In het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van 7 september 2017 heeft een toezichthouder van de NVWA gerapporteerd dat zij zich in het kader van een herinspectie op 5 september 2017 omstreeks 17.00 uur op het bedrijf van eiseres bevond. Deze toezichthouder zag, lopend van de aanvoerhal met de gestalde kuikens naar de slachthal, dat de carrousel erg vol met kuikens was. Zij zag vanuit de verte de kuikens boven de rand van de carrousel uitkomen. Daarop besloot de toezichthouder om twee minuten te gaan staan tellen op de locatie net voor de eerste aanhanger, kijkend naar de kuikens die hun eerste ronde in de carrousel hadden voltooid en doorgingen voor een tweede ronde. In deze twee minuten zag de toezichthouder dat zes kuikens op hun rug lagen, terwijl ze weer een nieuwe ronde in de carrousel gingen draaien. Deze werden allen door de naast de toezichthouder staande eerste aanhanger alsnog omgedraaid.
Deze kuikens lagen volgens de toezichthouder minstens één ronde in de carrousel op hun rug. Vanuit haar deskundigheid als dierenarts wist de toezichthouder dat het op de rug liggen een onnatuurlijke stressvolle houding is, waardoor kuikens lijden ervaren. Een kuiken heeft geen middenrif waardoor organen in de buikholte in deze houding veel druk geven op de longen en luchtzakken waardoor ademhaling bemoeilijkt wordt en er gevaar voor verstikking bestaat.
De toezichthouder zag kuikens op elkaar vallen, doordat er kuikens vanuit de aanvoerband kwamen die boven op de overblijvers van de eerste ronde in de carrousel terecht kwamen. De toezichthouder zag ook één kuiken uit de carrousel vallen net na de laatste aanhanger. Om het gevallen kuiken te kunnen pakken, bukte de toezichthouder en toen zag zij nog vier andere kuikens onder de aanvoerband naar de carrousel staan. Uit navraag bleek dat de laatste aanhanger verantwoordelijk was voor het omdraaien van rugliggers. Volgens de administratie van eiseres was deze aanhanger nog niet in het bezit van een getuigschrift welzijn.
2.1.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde rapport van bevindingen heeft verweerder in het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- wegens het plegen van het volgende feit:
Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren beschermd zijn tegen letsel en geen tekenen van vermijdbare pijn, angst of abnormaal gedrag vertonen.
Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, alsmede artikel 3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder b en d, van Verordening 1099/2009.
2.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze boete gehandhaafd. Bij dit besluit heeft verweerder het verzoek tot matiging op grond van overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), afgewezen. Bij dit besluit heeft verweerder tevens het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen, omdat het primaire besluit niet wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ook heeft verweerder in dit besluit bepaald dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom.
3.1.1.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat er sprake is van een overtreding van artikel 3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder b en d, van Verordening 1099/2009, zodat verweerder haar ten onrechte een boete heeft opgelegd.
3.1.2.
Met betrekking tot de rugligging van kuikens heeft verweerder niet aangetoond dat de kuikens langer dan één ronde op de rug lagen. Het door verweerder gehanteerde criterium van maximaal één ronde is bovendien geen wettelijk criterium. Zelfs al zou worden aangenomen dat de betreffende zes kuikens langer dan één ronde in de carrousel lagen, dan betekent dit nog niet dat verweerder hiervoor een boete kan opleggen. Verweerder dient aan te tonen dat bij deze kuikens sprake is geweest van vermijdbare pijn, spanning of lijden en is daar volgens eiseres niet in geslaagd. Het is bovendien onvermijdelijk dat kuikens op hun rug kunnen komen te liggen, onder meer omdat dat niet steeds zichtbaar is wanneer hun vleugels over elkaar heen liggen. De betreffende zes kuikens lagen hooguit 22 seconden op hun rug in de carrousel. Eiseres streeft ernaar dat kuikens die op de rug liggen zo snel mogelijk en zo mogelijk uiterlijk door de laatste aanhangmedewerker rechtop worden gezet of worden aangehangen. Aangezien het ook kan gebeuren dat een rugligger incidenteel langer dan één ronde blijft liggen in de carrousel, heeft eiseres hiervoor een inspanningsnorm in plaats van een resultaatsnorm opgenomen in haar interne procedure “RP07 Levende aanvoer en ontvangst” die is goedgekeurd door de NVWA.
3.1.3.
Eiseres stelt met betrekking tot de stapeling van kuikens dat uit het rapport van bevindingen niet blijkt op basis waarvan de toezichthouder tot de conclusie is gekomen dat sprake is van pijn, spanning of lijden. In het rapport zijn geen uiterlijke kenmerken van de kuikens beschreven die deze conclusie onderbouwen. Eiseres stelt daarnaast - onder verwijzing naar de interne procedure - dat niet altijd is te voorkomen dat kuikens op elkaar terecht kunnen komen, nu dit inherent is aan het gebruik van een carrousel. Er geldt voor de interne procedure dan ook geen resultaatsnorm, maar een inspanningsverplichting.
3.1.4.
Met betrekking tot de gevallen kuikens is verweerder er volgens eiseres ten onrechte aan voorbij gegaan dat het technisch en met het oog op de arbeidsomstandighedenwetgeving niet is te voorkomen dat er soms kuikens uit de carrousel vallen. Uit het rapport van bevindingen volgt niet op grond waarvan de toezichthouder tot de conclusie is gekomen dat hier toch sprake zou zijn van pijn, spanning of lijden. De toezichthouder heeft in het rapport geen uiterlijke kenmerken beschreven die deze conclusie onderbouwen.
3.1.5.
Eiseres stelt verder dat de nadere toelichting die de toezichthouder volgens pagina 5 van het bestreden besluit heeft gegeven buiten beschouwing dient te blijven, omdat deze, gelet op het tijdsverloop sinds de inspectie op 5 september 2017, niet betrouwbaar is. Bovendien is deze toelichting van horen zeggen en dus niet controleerbaar.
3.1.6.
Eiseres voert verder aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom eiseres artikel 3, tweede lid, aanhef en b en d, van Verordening 1099/2009 heeft overtreden. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat uit de beweerdelijke overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 ook volgt dat artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b en d, van Verordening 1099/2009 zou zijn overtreden, gaat dit volgens eiseres niet op, nu evenmin sprake is van een overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009.
3.2.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.3.
Voor een overtreding van artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009 moet worden vastgesteld dat pijn, spanning of lijden bij de kuikens vermijdbaar was voor eiseres. Duidelijk is dat pijn, spanning of lijden vermeden kan worden door de regels voor de slacht in deze verordening na te leven. De naleving en handhaving van de eigen werkinstructies spelen daarbij een rol. Daarnaast zal moeten worden bezien of die pijn, spanning of lijden vermijdbaar was, bijvoorbeeld door tijdig en voldoende controles te verrichten op het welzijn van de kuikens en door tijdig in te grijpen bij welzijnsproblemen. De vermijdbaarheid zal uit het rapport van bevindingen, en een eventuele nadere toelichting daarop, moeten blijken. De enkele constatering dat sprake is van rugligging, stapeling van kuikens en het vallen van kuikens is dus niet voldoende omdat uit die enkele constatering nog niet kan worden geconcludeerd dat geen welzijnsconstrole is uitgevoerd of dat niet tijdig is ingegrepen bij welzijnsproblemen.
3.4.
Zoals verweerder heeft toegelicht in het verweerschrift, is het aanhaken van de dieren een essentieel onderdeel van het slachten. In het bedrijf van eiseres gebeurt dit met een ronddraaiende transportband. De transportband draait rond in een goot zodat de dieren niet van de transportband kunnen vallen. Boven deze transportband loopt de lege slachtlijn. Het aanhaken in de slachtlijn moet gebeuren door de dieren met hun beide poten aan de slachthaken te hangen (het zogenaamde ophangen). De kuikens moeten hiervoor 50 tot 60 cm worden opgetild. In het bedrijf van eiseres gebeurt dit door dertien personen. Het is de bedoeling dat de carrousel na de dertiende ophanger (nagenoeg) leeg is en dat alle haken van de slachtlijn zijn gevuld. Vervolgens wordt de carrousel na de dertiende en de eerste ophanger weer gevuld met genoeg kuikens. Het gaat hier om een continu proces. Omdat bij de dertiende ophanger de minste kuikens op de carrousel aanwezig zijn, heeft hij het beste zicht op de aanwezigheid van rugliggers en daarnaast bepaalt hij ook op die positie de toevoer van de kuikens naar de carrousel. Deze dertiende ophanger heeft dus een belangrijke rol bij het goed laten verlopen van het ophangen van de kuikens. Is de toevoer van kuikens te hoog, dan wordt de carrousel te vol en treedt er stapeling van kuikens op. In deze situatie liggen de kuikens op en onder elkaar en bij een te volle carrousel kunnen er kuikens op de grond vallen.
In de procesbeschrijving RP07 van eiseres staat in paragraaf 5.8 het volgende:
“De laatste hanger bedient door middel van een stang de aanvoerband naar de carrousel en zorgt ervoor dat de carrousel niet te vol is zodat er geen kuikens in het gedrang komen in het kader van het dierenwelzijn. Kuikens die naast de carrousel terecht komen worden direct opgepakt en in de carrousel geplaatst of direct opgehangen. Eventuele aanwezige rugliggers worden direct door de hangers omgedraaid en aan de lijn opgehangen.”
3.5.
Uit het rapport van bevindingen van 7 september 2017 blijkt dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat de carrousel erg vol was en dat er al vanuit de verte zichtbaar was dat er kuikens boven de rand uitkwamen. Tijdens de telling van twee minuten heeft de toezichthouder gezien dat er zes kuikens op hun rug in de carrousel lagen, terwijl deze kuikens weer een nieuwe ronde in de carrousel gingen draaien. Deze zes kuikens werden door de naast de toezichthouder staande eerste aanhanger alsnog omgedraaid. Verweerder heeft de toezichthouder kunnen volgen in haar bevinding dat de kuikens, gelet op de constatering dat er kuikens aan het begin van de carrousel op elkaar vielen, vanaf het begin van de ronde op hun rug hebben gelegen en dat zij dus bij het passeren van de toezichthouder de ronde hadden voltooid en waren begonnen aan de tweede ronde.
Verder blijkt uit het rapport van bevindingen dat de toezichthouder vanuit haar deskundigheid als dierenarts heeft opgemerkt dat het op de rug liggen een onnatuurlijke, stressvolle houding is waardoor de kuikens lijden ervaren, zoals hiervoor is beschreven.
Uit pagina 5 van het bestreden besluit blijkt dat er naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres nog contact met de toezichthouder is opgenomen en dat zij heeft benadrukt dat zij zich tijdens de inspectie positioneerde net vóór de eerste aanhanger, kijkend naar de kuikens die die hun eerste ronde in de carrousel hebben voltooid en doorgaan voor een tweede ronde. De toezichthouder heeft verder nogmaals verklaard dat de kuikens op elkaar vielen omdat de aanvoerband nog bezet was door overblijvers van de eerste ronde in de carrousel. De kuikens moesten volgens deze toezichthouder uit de carrousel zijn gehaald waardoor hen het leed bespaard had kunnen blijven van op hen vallende kuikens van de volgende ronde.
De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat deze aanvullende reactie van de toezichthouder niet bij de beoordeling kan worden betrokken vanwege het tijdsverloop tussen de bevindingen van 5 september 2017 en deze aanvullende reactie. De aanvullende informatie die de toezichthouder heeft gegeven, verschilt niet wezenlijk van de bevindingen in het boeterapport van 7 september 2017. Dat deze aanvullende informatie van de toezichthouder onbetrouwbaar zou zijn, is niet gebleken. Eiseres heeft bovendien in beroep op deze aanvullende informatie kunnen reageren, zodat zij hierdoor niet in haar belangen is geschaad.
3.6.
Voor zover eiseres stelt dat zij in algemene zin niet steeds kan voorkomen dat kuikens op hun rug terecht komen, is de rechtbank van oordeel dat dat eiseres ook niet wordt verweten. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat uit het rapport van bevindingen valt af te leiden dat de kuikens op andere kuikens vielen (ook wel stapelen genoemd) doordat de carrousel te vol was. Op die manier is de situatie ontstaan dat kuikens op hun rug kwamen te liggen en waren zij niet meer in staat om zichzelf om te draaien.
Eiseres dient alles in het werk te stellen om de rugliggers zo snel mogelijk om te draaien dan wel deze dieren zo snel mogelijk aan de haken van de slachtlijn op te hangen. Dit dient uiterlijk bij de laatste (dertiende) ophanger te zijn gebeurd. Nu de toezichthouder volgens het rapport van bevindingen heeft geconstateerd dat zes kuikens nog steeds op hun rug lagen toen zij in de carrousel aan hun tweede ronde begonnen en dat er door de dertiende aanhanger kennelijk niet tijdig was ingegrepen, heeft verweerder hieruit kunnen afleiden dat eiseres er niet voor heeft gezorgd dat de kuikens elke vermijdbare vorm van pijn, spanning en lijden wordt bespaard. Dat het geen wettelijk criterium is dat de kuikens maximaal één ronde in de carrousel op hun rug mogen liggen, maakt het voorgaande niet anders.
3.7.
Uit het rapport van bevindingen van 7 september 2017 en de aanvullende reactie van de toezichthouder blijkt genoegzaam dat de kuikens die van de eerste ronde in de carrousel over waren gebleven hebben geleden doordat er kuikens op hen vielen. Dit werd veroorzaakt door de volle carrousel. De rechtbank ziet niet in dat het op elkaar vallen geen pijn, spanning of lijden bij de kuikens heeft veroorzaakt. Dit was vermijdbaar als eiseres de kuikens na de eerste ronde uit de carrousel had gehaald, hetgeen zij heeft nagelaten. Daarmee heeft zij niet alle noodzakelijke maatregelen genomen om leed te voorkomen. Eiseres heeft in zoverre evenmin in overeenstemming met haar eigen procesbeschrijving RP07 gehandeld.
3.8.
Verder blijkt uit het rapport van bevindingen dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat er een kuiken uit de carrousel viel, net na de laatste aanhanger. Toen zij bukte om dit kuiken op te pakken, zag zij nog vier andere kuikens onder de aanvoerband naar de carrousel staan. Uit het rapport van bevindingen en de toelichting daarop valt af te leiden dat de volle carrousel ook de oorzaak was van het vallen van kuikens uit de carrousel op de grond. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de kuikens ongeveer 2 ½ kilo wegen en niet kunnen vliegen. De kuikens vallen ongeveer anderhalve meter naar beneden en komen met een klap op de vloer terecht. De rechtbank ziet niet in dat het uit de carrousel vallen geen pijn, spanning of lijden bij de kuikens zou hebben veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit en onder verwijzing naar het rapport van bevindingen deugdelijk gemotiveerd dat ook in dit opzicht sprake is van vermijdbare pijn, spanning of lijden van de kuikens. Eiseres had ervoor moeten zorgen dat kuikens die naast de carrousel terecht komen direct worden opgepakt en heeft aldus niet alle noodzakelijke maatregelen genomen om de kuikens te beschermen tegen letsel.
3.9.
Uit het rapport en de door de toezichthouder verstrekte aanvullende informatie blijkt genoegzaam dat de door de kuikens ondervonden pijn, spanning of lijden vermeden had kunnen worden en dat eiseres niet de noodzakelijke maatregelen heeft genomen om te waarborgen dat de kuikens waren beschermd tegen letsel. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres artikel 3, eerste lid en tweede lid, onder b en d, van Verordening 1099/2009 heeft overtreden.
4. Eiseres voert verder aan dat de boete onevenredig hoog is en dat deze dient te worden gematigd. Indien al een boete kan worden opgelegd, dient de boete te worden gematigd tot de helft van het wettelijke boetebedrag, omdat de gevolgen voor het dierenwelzijn in dit geval zeer gering waren. Noemenswaardige pijn, stress en lijden is niet opgetreden. Een medewerker heeft de kuikens onmiddellijk weer rechtop geplaatst, waardoor de kuikens maar heel kort op hun rug hebben gelegen. Het opleggen van een boete vanwege kuikens die op hun rug hebben gelegen, staat in geen verhouding tot kuikens die op hun rug terecht komen bij het vangen en transporteren.
4.1.
De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Verordening 1099/2009 gediende doel - bescherming van het dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank acht de hoogte van de boete die hier geldt als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan het boetebedrag moet worden gematigd.
Verder heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de boete te halveren op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, nu het dierenwelzijn door deze overtreding ernstig is geschaad. Uit het rapport van bevindingen van 7 september 2017 volgt immers dat het slachtproces en de daarbij behorende activiteiten ervoor hebben gezorgd dat de kuikens nodeloos werden blootgesteld aan pijn, spanning en lijden. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen hiervoor is overwogen onder rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.9.
5. Tot slot heeft eiseres betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overtreden wat betekent dat de boete moet worden gematigd. De redelijke termijn is beginnen te lopen op 1 december 2017, de datum van het voornemen. Eiseres verzoekt de rechtbank derhalve om de boete met 5% per half jaar te matigen.
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen
€ 2.500,-.
5.2.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 1 december 2017, de datum waarop verweerder het voornemen tot boeteoplegging heeft uitgebracht. Verweerder had uiterlijk op 1 december 2018 (een jaar na aanvang van de redelijke termijn) op het bezwaar van eiseres moeten beslissen, maar heeft dat eerst op 18 december 2019 gedaan. Dit betekent dat de bestuurlijke fase ongeveer dertien maanden te lang in beslag heeft genomen. De rechtbank had uiterlijk op 28 januari 2021 (een jaar na het instellen van het beroep) uitspraak moeten doen. Dit betekent dat de rechterlijke fase in eerste aanleg ongeveer drie maanden te lang heeft geduurd. De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn met zestien maanden aanleiding de boete te matigen met 15% tot een bedrag van
€ 2.125,-
Omdat het boetebedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt verlaagd, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit herroepen. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank stelt vervolgens zelf het boetebedrag vast op
€ 2.125,-
5.3.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres worden vergoed. De rechtbank zal verweerder en/of de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen deze bedragen te vergoeden al naar gelang de mate waarin de overschrijding van de redelijke termijn aan verweerder dan wel aan de rechtbank valt toe te rekenen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het CBb van 21 mei 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:209).
De overschrijding van de redelijke termijn is zowel aan verweerder als aan de rechtbank toe te rekenen, zodat de te vergoeden kosten voor 13/16 deel door verweerder worden gedragen en voor 3/16 deel door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).
Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 354,- Van dit bedrag dient verweerder
€ 287,63 (13/16 deel) te vergoeden en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) € 66,37 (3/16).
5.4.
Daarnaast vindt een veroordeling plaats van de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om matiging van de boete en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het CBb van 16 januari 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:32). Van het bedrag aan proceskosten dient verweerder € 433,88 (13/16 deel) te vergoeden en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) € 100,12 (3/16 deel).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- herroept het primair besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- stelt het boetebedrag vast op € 2.125,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres € 287,63 aan griffierecht vergoedt;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres € 66,37 aan griffierecht vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 433,88;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 116,67.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De beslissing is in het openbaar gedaan op 26 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Artikel 3, eerste lid, van Verordening 1099/2009: Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare
vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van Verordening 1099/2009: Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat dieren beschermd zijn tegen letsel.
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van Verordening 1099/2009: Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat dieren geen tekenen van vermijdbare pijn, angst of abnormaal gedrag vertonen.
Artikel 3, derde lid, van Verordening 1099/2009: Voorzieningen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten worden zodanig ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt, dat de naleving van de verplichtingen in de leden 1 en 2 overeenkomstig het verwachte activiteitenniveau het hele jaar gewaarborgd is.
Artikel 15, eerste lid, van Verordening 1099/2009: De bedrijfsexploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht wordt genomen.
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren: Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren: Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.
Hoogte boete
Artikel 5:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht: Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren:
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Volgens de bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren valt een overtreding van artikel 5.8 van de regeling houders van dieren onder categorie 3.