ECLI:NL:RBROT:2021:10856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boetes opgelegd aan een slachthuis voor overtredingen van de Wet dieren en hygiënevoorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarin eiseres, een slachthuis, in beroep ging tegen boetes die haar waren opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boetes, elk ter hoogte van € 5.000, waren opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en de hygiënevoorschriften zoals vastgelegd in de Europese verordeningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht de boetes had opgelegd, maar heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Hierdoor heeft de rechtbank besloten de boetes te matigen tot € 3.500 per boete.

De zaak begon met besluiten van 24 februari en 3 maart 2017, waarbij eiseres boetes kreeg opgelegd voor het veroorzaken van vermijdbaar lijden bij dieren en het niet voldoen aan hygiënevoorschriften. De rechtbank heeft in haar overwegingen de bevindingen van toezichthoudende dierenartsen van de NVWA besproken, die tijdens inspecties op het slachthuis ernstige tekortkomingen hadden geconstateerd. De rechtbank oordeelde dat de toezichthouders op basis van hun rapporten terecht hadden geconcludeerd dat de dieren niet op een humane manier waren behandeld.

Eiseres voerde aan dat de boetes onterecht waren opgelegd en dat er geen overtredingen waren begaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bevindingen van de toezichthouders voldoende onderbouwd waren en dat eiseres niet had aangetoond dat zij aan de vereisten voldeed. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de redelijke termijn in de procedure overwogen en vastgesteld dat deze was overschreden, wat leidde tot de beslissing om de boetes te verlagen. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van dierenwelzijns- en hygiënevoorschriften in de voedselproductie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluiten van 24 februari 2017 (het primaire besluit 1) en 3 maart 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres boetes van elk € 5.000, - opgelegd voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 28 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard en het verzoek om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1], bestuurder, en [naam 2], bedrijfsdierenarts.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen die in de zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Boetezaaknummer 201605078
2. In het op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen van 5 augustus 2016 heeft een toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gerapporteerd dat hij op 3 augustus 2016 omstreeks 15:00 uur in het kader van regulier toezicht op het slachthuis van eiseres was. Hij bevond zich op de losplaats grenzend aan de stal van eiseres waar hij inspectietaken met betrekking tot een ante mortem-keuring verrichtte. De toezichthouder zag dat een varken met een haak in de bek werd versleept van de plaats waar varkens gewoonlijk worden bedwelmd en verbloed in verband met het feit dat normaal transport naar de plaats waar gewoonlijk wordt bedwelmd en verbloed om welzijnsredenen niet wenselijk wordt geacht. Dit wordt ook wel een “spoedslachting” genoemd. De toezichthouder zag dat het betreffende varken tijdens het verslepen met zijn achterpoten spartelde. De toezichthouder sommeerde de medewerker, die het varken aan het verslepen was, daar direct mee te stoppen waaraan de medewerker direct gevolg gaf. De toezichthouder zag dat het betreffende varken in liggende toestand met de ogen knipperde en een ritmische ademhaling vertoonde. Hij zag dat het dier gestoken was en bloedde. Vanuit zijn deskundigheid als dierenarts constateerde de toezichthouder dat het betreffende varken volledig bij bewustzijn was. Hieruit bleek de toezichthouder dat het dier niet elke vermijdbare vorm van lijden werd bespaard doordat het dier volledig bij bewustzijn was, nadat het was gestoken. Het dier overleed enkele minuten later. De toezichthouder zag dat het dier niet meer ademde en geen corneareflex vertoonde.
2.1.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde boeterapport heeft verweerder in het primaire besluit 1 van 24 februari 2017 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000,- wegens het plegen van het volgende feit:
Bij een varken werd op een bijzonder gevoelig deel van het lichaam op zodanige wijze druk uitgeoefend dat het dier vermijdbaar pijn en lijden werd berokkend, daarbij werd een haak gebruikt. Tevens werd het dier naar de slachtplaats gesleept en niet ter plaatse gedood.
Verweerder heeft de met het primaire besluit 1 opgelegde boete in het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is het gepleegde feit een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, alsmede artikel 3, eerste lid, en 4, eerste lid en artikel 15, eerste lid, in samenhang gelezen met Bijlage III, punt 3.1 en punt 3.2, van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
Verweerder heeft het boetebedrag dat bij deze overtreding hoort, verhoogd met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.
Boetezaaknummer 201605602
3. In het op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen van 31 augustus 2016 heeft een toezichthoudend dierenarts van de NVWA (met toezichthoudernummer [nummer]) gerapporteerd dat hij op diezelfde dag omstreeks 10.05 uur in het kader van regulier toezicht op het slachthuis van eiseres was.
De toezichthouder bevond zich tijdens de inspectie in de schone slachthal. Met een door de NVWA verstrekte en gekalibreerde thermometer controleerde hij de temperatuur van het water in de sterilisator ter hoogte van de plaats waar de buik van de varkenskarkassen wordt geopend. Hij zag dat de temperatuur 64.6 °C was. De toezichthouder zag dat het slachthuis waar als huisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, niet beschikte over de nodige voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van tenminste 82 °C en ook niet beschikte over een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect.
3.1.
Op basis van de bevindingen uit het hiervoor genoemde boeterapport heeft verweerder in het primaire besluit van 3 maart 2017 aan eiseres een boete opgelegd van
€ 5.000,- wegens het plegen van het volgende feit:
Eiseres heeft er als exploitant van een levensmiddelenbedrijf niet voor gezorgd dat het gereedschap waarmee als huisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, ontsmet werd met heet water van tenminste 82° C of met een alternatief systeem met een gelijkwaardig effect.
Verweerder heeft de met het primaire besluit 1 opgelegde boete in het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is het gepleegde feit een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling dierlijke producten, alsmede artikel 3, eerste lid, bijlage III, sectie I, hoofdstuk II, punt 3 van Verordening (EG) nr. 853/2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004).
Verweerder heeft het boetebedrag dat bij deze overtreding hoort, verhoogd met toepassing van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, omdat eiseres op
8 augustus 2015 eerder is beboet voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar verlopen zijn sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden. Deze boete is gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete.
Beoordeling beroepsgronden in boetezaak 201605078
4. Eiseres voert in boetezaak 201605078 aan dat er een zorgvuldige procedure van bedwelming heeft plaatsgevonden. Eiseres verwijst in dit verband naar de in bezwaar overgelegde verklaring van [naam 3] (hierna: [naam 3]) van 7 februari 2017. [naam 3] heeft het dier op correcte wijze bedwelmd en het varken direct daarna gestoken met een methode die tot de onmiddellijke dood van het dier leidt (“stunning to kill”). De waargenomen reflexen van poten en oogleden mogen volgens eiseres niet als tekenen van leven worden gezien. Met betrekking tot de poten is sprake van tonische of clonische krampen. Met betrekking tot de oogleden is sprake van corneareflexen.
[naam 3], die zich bereid heeft verklaard zijn verklaring onder ede te herhalen, heeft bovendien geen ritmische ademhaling gezien. Verder is van belang dat de toezichthoudende dierenarts volgens deze medewerker tijdens het gehele proces van bedwelmen, steken en verslepen aanwezig is geweest. De toezichthoudende dierenarts heeft op geen enkele manier te kennen gegeven dat het bedwelmen of steken niet goed zou zijn gegaan, of dat deze handelingen opnieuw moesten worden gedaan. Dit is evenmin uit onderzoek gebleken. Verweerder heeft ten onrechte geen schriftelijke aanvullende verklaring van de toezichthoudende dierenarts overgelegd, terwijl het bestreden besluit wel op diens observaties is gebaseerd. Verweerder houdt ten onrechte de verklaring van de toezichthoudende dierenarts voor juist, aldus eiseres.
4.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 maart 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:124) geldt als uitgangspunt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
4.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat aan de betrouwbaarheid van het rapport van bevindingen moet worden getwijfeld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt in voldoende mate uit het rapport van bevindingen van 5 augustus 2016 dat het betreffende dier op het moment van het verslepen naar de slachtplaats nog tekenen van leven vertoonde. In het rapport is duidelijk beschreven dat de toezichthouder de medewerker die het betreffende varken aan het verslepen was, heeft gesommeerd direct met dit verslepen te stoppen, nadat de toezichthouder had geconstateerd dat het dier tijdens dit verslepen met zijn achterpoten spartelde. Vervolgens zag de toezichthouder dat het betreffende varken in liggende houding met de ogen knipperde en een ritmische ademhaling vertoonde. De toezichthouder heeft uit de combinatie van deze signalen op goede gronden de conclusie kunnen trekken dat het dier nog tekenen van leven vertoonde en bij bewustzijn was. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de toezichthouder de aanwezigheid van een corneareflex (dit is het onwillekeurig sluiten van de oogleden bij het geven van een klein tikje op het hoornvlies) niet hoefde te testen, omdat het varken al spontaan met zijn oogleden knipperde. Dat het dier niet heeft gekrijst, leidt ook niet zonder meer tot de conclusie dat het dier geen tekenen van leven meer vertoonde. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak in een zaak van eiseres (ROT 20/1845 van 4 december 2020) waarin de toezichthouder heeft toegelicht dat in geval de luchtpijp is doorkliefd de uitgeademde lucht de stembanden niet meer kan laten trillen en er geen geluid kan worden gemaakt. De verklaring van [naam 3], dat hij geen ritmische ademhaling heeft waargenomen, leidt er niet toe dat moet worden getwijfeld aan de observaties van de toezichthouder, die vanuit zijn professionele ervaring heeft vastgesteld dat het dier een ritmische ademhaling vertoonde. Het betoog van eiseres dat een methode is gebruikt die de dood tot gevolg heeft leidt evenmin tot een ander oordeel, in het rapport is duidelijk beschreven dat het varken dat was bedwelmd en gestoken nog tekenen van leven vertoonde in dit geval. Voorts is in het rapport van bevindingen weergegeven dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat het dier nog bloedde. In het primaire besluit 1 heeft verweerder toegelicht dat uit navraag bij de toezichthoudende dierenarts is gebleken dat deze het dier pas gezien heeft op het moment dat dit dier werd weggesleept en spartelde en dat er, anders dan eiseres stelt, geen sprake van was dat de toezichthoudende dierenarts ook al aanwezig was bij de bedwelming van dit dier. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit punt aan de juistheid van deze informatie van de toezichthouder te twijfelen. Voor zover eiseres stelt dat de toezichthouder de overtreding had moeten voorkomen, is het aan eiseres om te waarborgen dat de voorschriften worden nageleefd en overtredingen worden voorkomen. Uit de constateringen van de toezichthouder heeft verweerder kunnen afleiden dat het betreffende varken niet elke vermijdbare vorm van lijden bespaard is gebleven. Uit het rapport volgt immers dat het varken nog bij bewustzijn was, nadat het was gestoken, terwijl het dier werd versleept naar de slachtlijn met een haak in de bek.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op basis van het rapport van bevindingen terecht geconcludeerd dat eiseres artikel 3, eerste lid en 4, eerste lid en artikel 15, eerste lid, in samenhang gelezen met Bijlage III, punt 3.1 en punt 3.2, van de Verordening 1099/2009 heeft overtreden. Verweerder was daarom bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
5. Met betrekking tot de hoogte van de boete persisteert eiseres in de stelling dat verweerder de boete in dit geval ten onrechte heeft verhoogd. Het dier was volgens eiseres immers al dood en bovendien was de toezichthoudende dierenarts bij het gehele slachtproces aanwezig.
5.1.
Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, blijkt in voldoende mate uit de constateringen van de toezichthoudende dierenarts dat het varken nog tekenen van leven vertoonde op het moment dat het dier met een haak in de bek werd versleept. Verder is er, zoals ook hiervoor al is overwogen, geen reden om ervan uit te gaan dat de toezichthoudende dierenarts bij het gehele slachtproces aanwezig was. Verweerder heeft de boete dan ook terecht met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verdubbeld aangezien de gevolgen van onderhavige overtreding voor het dierenwelzijn ernstig zijn.
Beoordeling beroepsgronden in boetezaak 201605602
6. Eiseres voert in boetezaak 201605602 aan dat in het bestreden besluit slechts één sterilisator wordt genoemd, terwijl het bedrijf van eiseres meerdere sterilisatoren in gebruik heeft, die wel op de juiste temperatuur waren. Ter zitting heeft eiseres erop gewezen dat op het moment van de inspectie op het bordes van de betreffende slachtpositie een tweede sterilisator direct voorhanden was met water op de juiste temperatuur. Volgens eiseres staat dan ook niet vast dat de gecontroleerde sterilisator in gebruik was. Daarnaast heeft eiseres erop gewezen dat er binnen haar bedrijf een alternatieve methode van afspoelen van het gereedschap en aansluitend kort afnemen met alcoholdoekjes beschikbaar is.
Verder is niet aangetoond dat de toezichthouder gebruik heeft gemaakt van de juiste thermometers, dat deze thermometers op een juiste wijze gekalibreerd zouden zijn en dat de gebruiker van de thermometer ter zake deskundig en bevoegd is. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. Verder meent eiseres dat er sprake is geweest van een verhoor met betrekking tot het aanspreken van de bedrijfsleider. Ten onrechte is niet in het proces-verbaal opgenomen dat de bedrijfsleider heeft aangegeven dat gebruik is gemaakt van andere sterilisatoren. Daarnaast is het onduidelijk of de bedrijfsleider in staat is gesteld eigen onderzoek te doen.
6.1.
Niet in geschil is dat het water in de sterilisator die de toezichthouder tijdens de inspectie op 31 augustus 2016 heeft gecontroleerd niet op de juiste temperatuur was.
Het voorschrift van bijlage III, sectie 1, hoofdstuk II, punt 3 van Verordening 853/2004 spreekt van “het beschikken over de nodige voorzieningen”. Hieruit leidt de rechtbank af dat die voorzieningen dan ook gebruiksklaar moeten zijn, hetgeen hier niet het geval was.
Dit geldt zeker voor een systeem dat een gelijkwaardig alternatief zou moeten zijn van een bak met heet water waar een mes direct in ondergedompeld kan worden en dan direct ontsmet is. Daarnaast geldt dat, indien eiseres beschikt over een voorziening waarin gereedschap met heet water van ten minste 82 ⁰C wordt ontsmet, verweerder er in beginsel ook van uit mag gaan dat dit het enige systeem voor ontsmetting van het gereedschap is, tenzij uit de feiten en omstandigheden van een zaak anderszins blijkt. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen in de uitspraken van 7 september 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:7954) en 21 september 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:7862) is verweerder niet op voorhand gehouden ook te onderzoeken of, en aan te tonen dat, eiseres (g)een gelijkwaardig alternatief ontsmettingssysteem heeft. Als eiseres stelt dat naast ontsmetting met heet water er nog een andere methode is waarmee gereedschap wordt ontsmet, dan is het ook aan haar om dat te onderbouwen.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de controle op het betreffende slachtbordes (dit is de plek waar de buiken van de karkassen worden opengesneden) daadwerkelijk gebruik werd gemaakt van een tweede sterilisator waarin het water op de juiste temperatuur was. Niet valt in te zien waarom de toezichthouder dit aspect niet bij zijn bevindingen zou hebben meegenomen. De ter zitting overgelegde plattegrond van de inrichting van het bedrijf geeft de situatie weer op 25 november 2016, maar daarmee kan niet worden vastgesteld dat de inrichting op 31 augustus 2016 identiek was. Ook in bezwaar heeft eiseres dit niet concreet naar voren gebracht en uitsluitend in algemene zin gewezen op de aanwezigheid van andere sterilisatoren in dezelfde ruimte.
6.3.
Uit het rapport van bevindingen van 31 augustus 2016 blijkt niet dat het voor de toezichthouder duidelijk was dat eiseres op dat moment gebruik maakte van de mogelijkheid om met alcoholdoekjes te werken of met een ander alternatief systeem met een gelijkwaardig effect. Het lag op de weg van eiseres om op dat moment aan te tonen dat er een alternatief ontsmettingssysteem beschikbaar was, hetgeen zij niet heeft gedaan.
Indien de bedrijfsleider, [naam 4], melding zou hebben gemaakt van het bestaan van een alternatieve methode met een gelijkwaardig effect, dan lag het voor de hand dat de toezichthouder dit in het rapport van bevindingen zou hebben opgenomen. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat er ten onrechte geen proces-verbaal is opgemaakt van het contact tussen de toezichthouder en [naam 4]. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder zich heeft gelegitimeerd en dat hij [naam 4] heeft aangesproken. Verder heeft de toezichthouder volgens het rapport [naam 4] van zijn bevindingen op de hoogte gesteld en een rapport van bevindingen aangezegd. Uit dit rapport volgt niet dat de toezichthouder de bedrijfsleider heeft verhoord, zodat daarvan geen apart proces-verbaal hoefde te worden opgemaakt.
De toezichthouder was niet gehouden om de bedrijfsleider in de gelegenheid te stellen om een eigen onderzoek te verrichten. Eiseres heeft het rapport van bevindingen bij het voornemen ontvangen en heeft door middel van een zienswijze hierop kunnen reageren. Ook in bezwaar en in beroep heeft eiseres gronden naar voren kunnen brengen die betrekking hebben op de inhoud van het rapport van bevindingen van de toezichthouder.
6.4.
Voorts is er geen grond voor het oordeel dat niet van de meting door de toezichthouder met de gekalibreerde thermometer kan worden uitgegaan. Niet is gebleken dat de betreffende gekalibreerde thermometer op het moment van de meting onbetrouwbaar was. Verweerder is, anders dan eiseres blijkbaar veronderstelt, niet gehouden een kalibratierapport van de gebruikte thermometer over te leggen.
6.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op basis van het rapport van bevindingen terecht geconcludeerd dat eiseres artikel 3, eerste lid, bijlage III, sectie I, hoofdstuk II, punt 3 van Verordening 853/2004 heeft overtreden. Verweerder was daarom bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
Beide boetezaken
7. Eiseres voert tot slot in beide boetezaken aan dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
7.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-.
7.2.1.
In boetezaak 201605078 is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen op 31 januari 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met bijna 34 maanden overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boete te matigen met 30 % tot een bedrag van € 3.500,-.
7.2.2.
In boetezaak 201605602 is de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen op 3 februari 2017. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met bijna 34 maanden overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boete te matigen met 30 % tot een bedrag van € 3.500,-.
7.3.
Uit al het voorgaande volgt dus dat verweerder terecht de boete heeft opgelegd, maar dat het boetebedrag wordt verlaagd omdat de redelijke termijn is overschreden.
Omdat de rechtbank de twee boetebedragen verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Het beroep is dus in zoverre gegrond.
7.4.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres wordt vergoed. Voor de toerekening hiervan geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase.
In dit geval is de overschrijding zowel aan verweerder als aan de rechtbank toe te rekenen. In de bestuurlijke fase is sprake van een overschrijding van bijna 22 maanden en in de rechterlijke fase is de overschrijding 10 maanden. De rechtbank zal daarom de aan eiseres te vergoeden bedragen evenredig verdelen (22/32 deel door verweerder en 10/32 deel door de Staat der Nederlandsen, de minister van Justitie en Veiligheid).
7.5.
Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 354,-. Daarvan dient verweerder
€ 243,38,- te vergoeden en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) de overige € 110,62,-.
7.6.
Daarnaast vindt een veroordeling plaats in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoek en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 0,5). Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 16 januari 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:32).
Verweerder dient daarvan € 514,25,- te vergoeden en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) € 233,75,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete in boetezaaknummer 201605078;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
- herroept het primaire besluit 1, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete in boetezaaknummer 201605078;
- stelt het boetebedrag in boetezaaknummer 201605078 vast op € 3.500,-;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete in boetezaaknummer 201605602;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
- herroept het primaire besluit 2, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete in boetezaaknummer 201605602;
- stelt het boetebedrag in boetezaaknummer 201605602 vast op € 3.500,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 243,38 vergoedt;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres het betaalde griffierecht van € 110,62 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 514,25;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 233,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 november 2021.
griffier rechter
de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage: wettelijk kader

Boetezaaknummer 201605078
Artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009:
Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
Artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009:
Dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid wordt aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.
De in bijlage I vermelde methoden die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben (hierna “eenvoudige bedwelming” genoemd), worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden, pithing, elektrocutie of langdurige blootstelling aan zuurstoftekort.
Artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009:
De bedrijfsexploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften van slachthuizen in acht worden genomen.
Bijlage III, punt 3.1 van Verordening (EG) nr. 1099/2009:
Wanneer het bedwelmen, het aanhaken, het ophangen en het laten verbloeden van de dieren door één persoon wordt uitgevoerd, moet die persoon al deze handelingen achtereenvolgens bij één dier hebben uitgevoerd voordat hij met de uitvoering daarvan bij een ander dier begint.
Bijlage III, punt 3.2 van Verordening (EG) nr. 1099/2009:
Bij eenvoudige bedwelming of slacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Elektrische stimulatie vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier bewusteloos is. Verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont.
Boetezaaknummer 201605602
Artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004: Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
Bijlage III, sectie 1, hoofdstuk II, punt 3 van Verordening (EG) nr. 853/2004:
Zij moeten beschikken over de nodige voorzieningen om gereedschap te ontsmetten met heet water van ten minste 82 °C