In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een horeca-exploitant, en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiseres kreeg een boete van € 1.200 opgelegd wegens het niet handhaven van een rookverbod, zoals voorgeschreven in de Tabaks- en rookwarenwet. De toezichthouder van de NVWA had tabaksrook geroken in de barruimte van de onderneming van eiseres, wat leidde tot het primaire besluit van 23 december 2016. Eiseres betwistte de bevindingen van de toezichthouder en stelde dat het systeem van over- en onderdruk in de rookruimte het onmogelijk maakte dat rook in de barruimte kon komen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen objectieve aanknopingspunten waren om te twijfelen aan het rapport van bevindingen van de toezichthouder.
De rechtbank overwoog dat het niet handhaven van een rookverbod een beboetbare gedraging is en dat eiseres eerder al een boete had ontvangen voor een soortgelijke overtreding. Eiseres voerde aan dat zij voldoende maatregelen had getroffen om het rookverbod te handhaven, maar de rechtbank stelde vast dat de verplichting om het rookverbod te handhaven een resultaatverplichting is. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de boete terecht was opgelegd. Eiseres kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten werden aan de zijde van eiseres toegewezen.
De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van het rookverbod in horeca-inrichtingen en de verantwoordelijkheden van exploitanten om dit verbod effectief te handhaven. De rechtbank bevestigde dat de toezichthouder op basis van zijn waarnemingen en het rapport van bevindingen kon concluderen dat er sprake was van een overtreding van de Tabakswet.